Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. prikken in:
  2. inprikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für prikken in (Niederländisch) ins Deutsch

prikken in:

prikken in Verb (prik in, prikt in, prikte in, prikten in, geprikt in)

  1. prikken in
    aufpicken; anstechen; aufstechen
    • aufpicken Verb (picke auf, pickst auf, pickt auf, pickte auf, picktet auf, aufgepickt)
    • anstechen Verb (steche an, stichst an, stich an, stach an, stacht an, angestochen)
    • aufstechen Verb (steche auf, stichst auf, stich auf, stach auf, stacht auf, aufgestochen)

Konjugationen für prikken in:

o.t.t.
  1. prik in
  2. prikt in
  3. prikt in
  4. prikken in
  5. prikken in
  6. prikken in
o.v.t.
  1. prikte in
  2. prikte in
  3. prikte in
  4. prikten in
  5. prikten in
  6. prikten in
v.t.t.
  1. heb geprikt in
  2. hebt geprikt in
  3. heeft geprikt in
  4. hebben geprikt in
  5. hebben geprikt in
  6. hebben geprikt in
v.v.t.
  1. had geprikt in
  2. had geprikt in
  3. had geprikt in
  4. hadden geprikt in
  5. hadden geprikt in
  6. hadden geprikt in
o.t.t.t.
  1. zal prikken in
  2. zult prikken in
  3. zal prikken in
  4. zullen prikken in
  5. zullen prikken in
  6. zullen prikken in
o.v.t.t.
  1. zou prikken in
  2. zou prikken in
  3. zou prikken in
  4. zouden prikken in
  5. zouden prikken in
  6. zouden prikken in
diversen
  1. prik in!
  2. prikt in!
  3. geprikt in
  4. prikkend in
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für prikken in:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anstechen prikken in aanmaken; doorprikken; licht aansteken; ontsteken; openprikken
aufpicken prikken in afhalen en meenemen; opensteken; ophalen; oppikken
aufstechen prikken in doorprikken; openprikken; opensteken

prikken in form of inprikken:

inprikken Verb (prik in, prikt in, prikte in, prikten in, ingeprikt)

  1. inprikken
    einstechen
    • einstechen Verb (steche ein, stichst ein, sticht ein, stach ein, stacht ein, eingestochen)

Konjugationen für inprikken:

o.t.t.
  1. prik in
  2. prikt in
  3. prikt in
  4. prikken in
  5. prikken in
  6. prikken in
o.v.t.
  1. prikte in
  2. prikte in
  3. prikte in
  4. prikten in
  5. prikten in
  6. prikten in
v.t.t.
  1. heb ingeprikt
  2. hebt ingeprikt
  3. heeft ingeprikt
  4. hebben ingeprikt
  5. hebben ingeprikt
  6. hebben ingeprikt
v.v.t.
  1. had ingeprikt
  2. had ingeprikt
  3. had ingeprikt
  4. hadden ingeprikt
  5. hadden ingeprikt
  6. hadden ingeprikt
o.t.t.t.
  1. zal inprikken
  2. zult inprikken
  3. zal inprikken
  4. zullen inprikken
  5. zullen inprikken
  6. zullen inprikken
o.v.t.t.
  1. zou inprikken
  2. zou inprikken
  3. zou inprikken
  4. zouden inprikken
  5. zouden inprikken
  6. zouden inprikken
en verder
  1. is ingeprikt
diversen
  1. prik in!
  2. prikt in!
  3. ingeprikt
  4. inprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inprikken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
einstechen inprikken inbrengen; invoegen; prikken; steken; steken geven

Verwandte Übersetzungen für prikken in