Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. opdirken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdirken (Niederländisch) ins Deutsch

opdirken:

opdirken Verb (dirk op, dirkt op, dirkte op, dirkten op, opgedirkt)

  1. opdirken (optutten; uitdossen; opdoffen)
    ausschmücken; aufdonnern; zurechtmachen; aufputzen; herausputzen; feinmachen
    • ausschmücken Verb (schmücke aus, schmückst aus, schmückt aus, schmückte aus, schmücktet aus, ausgeschmückt)
    • aufdonnern Verb (donnere auf, donnerst auf, donnert auf, donnerte auf, donnertet auf, aufgedonnert)
    • zurechtmachen Verb (mache zurecht, machst zurecht, macht zurecht, machte zurecht, machtet zurecht, zurechtgemacht)
    • aufputzen Verb (putze auf, putzt auf, putzte auf, putztet auf, aufgeputzt)
    • herausputzen Verb (putze heraus, putzt heraus, putzte heraus, putztet heraus, herausgeputzt)
    • feinmachen Verb (mache fein, machst fein, macht fein, machte fein, machtet fein, feingemacht)

Konjugationen für opdirken:

o.t.t.
  1. dirk op
  2. dirkt op
  3. dirkt op
  4. dirken op
  5. dirken op
  6. dirken op
o.v.t.
  1. dirkte op
  2. dirkte op
  3. dirkte op
  4. dirkten op
  5. dirkten op
  6. dirkten op
v.t.t.
  1. heb opgedirkt
  2. hebt opgedirkt
  3. heeft opgedirkt
  4. hebben opgedirkt
  5. hebben opgedirkt
  6. hebben opgedirkt
v.v.t.
  1. had opgedirkt
  2. had opgedirkt
  3. had opgedirkt
  4. hadden opgedirkt
  5. hadden opgedirkt
  6. hadden opgedirkt
o.t.t.t.
  1. zal opdirken
  2. zult opdirken
  3. zal opdirken
  4. zullen opdirken
  5. zullen opdirken
  6. zullen opdirken
o.v.t.t.
  1. zou opdirken
  2. zou opdirken
  3. zou opdirken
  4. zouden opdirken
  5. zouden opdirken
  6. zouden opdirken
en verder
  1. ben oopgedirkt
  2. bent opgedirkt
  3. is opgedirkt
  4. zijn opgedirkt
  5. zijn opgedirkt
  6. zijn opgedirkt
diversen
  1. dirk op!
  2. dirkt op!
  3. opgedirkt
  4. opdirkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdirken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufdonnern opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen opdoffen; zich opdirken
aufputzen opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen opblinken; oppoetsen; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; opwrijven; poetsen; tooien; verfraaien; verluchten; wrijven; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
ausschmücken opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren
feinmachen opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen afwerken; fijnmaken; garneren; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; platdrukken; schotels garneren; tooien; verbrijzelen; verfraaien; vergruizen; verluchten; vermorzelen; verpletteren; versieren; zich mooi maken
herausputzen opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen gladmaken; gladwrijven; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
zurechtmachen opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen

Verwandte Übersetzungen für opdirken