Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bezetten:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezetten (Niederländisch) ins Deutsch

bezetten:

bezetten Verb (bezet, bezette, bezetten, bezet)

  1. bezetten (ontoegankelijk maken)
    besetzen; unzugänglich machen

Konjugationen für bezetten:

o.t.t.
  1. bezet
  2. bezet
  3. bezet
  4. bezetten
  5. bezetten
  6. bezetten
o.v.t.
  1. bezette
  2. bezette
  3. bezette
  4. bezetten
  5. bezetten
  6. bezetten
v.t.t.
  1. heb bezet
  2. hebt bezet
  3. heeft bezet
  4. hebben bezet
  5. hebben bezet
  6. hebben bezet
v.v.t.
  1. had bezet
  2. had bezet
  3. had bezet
  4. hadden bezet
  5. hadden bezet
  6. hadden bezet
o.t.t.t.
  1. zal bezetten
  2. zult bezetten
  3. zal bezetten
  4. zullen bezetten
  5. zullen bezetten
  6. zullen bezetten
o.v.t.t.
  1. zou bezetten
  2. zou bezetten
  3. zou bezetten
  4. zouden bezetten
  5. zouden bezetten
  6. zouden bezetten
diversen
  1. bezet!
  2. bezet!
  3. bezet
  4. bezettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezetten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
besetzen bezetten; ontoegankelijk maken omboorden
unzugänglich machen bezetten; ontoegankelijk maken
- innemen

Synonyms for "bezetten":


Verwandte Definitionen für "bezetten":

  1. de leiding overnemen1
    • in de oorlog werd Nederland door Duitsland bezet1
  2. uit protest in beslag nemen1
    • deze actiegroep heeft de kerk bezet1
  3. een plaats in beslag nemen1
    • de hele rij stoelen was door onze familie bezet1

Wiktionary Übersetzungen für bezetten:


Cross Translation:
FromToVia
bezetten besetzen occupy — have (taken) control of