Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afpoeieren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afpoeieren (Niederländisch) ins Deutsch

afpoeieren:

afpoeieren Verb (poeier af, poeiert af, poeierde af, poeierden af, afgepoeierd)

  1. afpoeieren
    abwimmeln
    • abwimmeln Verb (wimmele ab, wimmelst ab, wimmelt ab, wimmelte ab, wimmeltet ab, abgewimmelt)

Konjugationen für afpoeieren:

o.t.t.
  1. poeier af
  2. poeiert af
  3. poeiert af
  4. poeieren af
  5. poeieren af
  6. poeieren af
o.v.t.
  1. poeierde af
  2. poeierde af
  3. poeierde af
  4. poeierden af
  5. poeierden af
  6. poeierden af
v.t.t.
  1. heb afgepoeierd
  2. hebt afgepoeierd
  3. heeft afgepoeierd
  4. hebben afgepoeierd
  5. hebben afgepoeierd
  6. hebben afgepoeierd
v.v.t.
  1. had afgepoeierd
  2. had afgepoeierd
  3. had afgepoeierd
  4. hadden afgepoeierd
  5. hadden afgepoeierd
  6. hadden afgepoeierd
o.t.t.t.
  1. zal afpoeieren
  2. zult afpoeieren
  3. zal afpoeieren
  4. zullen afpoeieren
  5. zullen afpoeieren
  6. zullen afpoeieren
o.v.t.t.
  1. zou afpoeieren
  2. zou afpoeieren
  3. zou afpoeieren
  4. zouden afpoeieren
  5. zouden afpoeieren
  6. zouden afpoeieren
diversen
  1. poeier af!
  2. poeiert af!
  3. afgepoeierd
  4. afpoeierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpoeieren [znw.] Nomen

  1. afpoeieren
    Abwimmeln

Übersetzung Matrix für afpoeieren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abwimmeln afpoeieren afwimpelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abwimmeln afpoeieren