Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aansturen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aansturen (Niederländisch) ins Deutsch

aansturen:

aansturen Verb (stuur aan, stuurt aan, stuurde aan, stuurden aan, aangestuurd)

  1. aansturen
    ansteuern
    • ansteuern Verb (steuere an, steuerst an, steuert an, steuerte an, steuertet an, angesteuert)

Konjugationen für aansturen:

o.t.t.
  1. stuur aan
  2. stuurt aan
  3. stuurt aan
  4. sturen aan
  5. sturen aan
  6. sturen aan
o.v.t.
  1. stuurde aan
  2. stuurde aan
  3. stuurde aan
  4. stuurden aan
  5. stuurden aan
  6. stuurden aan
v.t.t.
  1. heb aangestuurd
  2. hebt aangestuurd
  3. heeft aangestuurd
  4. hebben aangestuurd
  5. hebben aangestuurd
  6. hebben aangestuurd
v.v.t.
  1. had aangestuurd
  2. had aangestuurd
  3. had aangestuurd
  4. hadden aangestuurd
  5. hadden aangestuurd
  6. hadden aangestuurd
o.t.t.t.
  1. zal aansturen
  2. zult aansturen
  3. zal aansturen
  4. zullen aansturen
  5. zullen aansturen
  6. zullen aansturen
o.v.t.t.
  1. zou aansturen
  2. zou aansturen
  3. zou aansturen
  4. zouden aansturen
  5. zouden aansturen
  6. zouden aansturen
diversen
  1. stuur aan!
  2. stuurt aan!
  3. aangestuurd
  4. aansturende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aansturen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ansteuern aansturen aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op

Verwandte Übersetzungen für aansturen