Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. sichbedienen:


Deutsch

Detailübersetzungen für sichbedienen (Deutsch) ins Niederländisch

sichbedienen:

sichbedienen Verb

  1. sichbedienen (angeben; schneiden; aufgeben; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen Verb (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven Verb (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken Verb (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden Verb (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)

Übersetzung Matrix für sichbedienen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln

Computerübersetzung von Drittern: