Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
- senken:
-
Wiktionary:
- senken → verlagen
- senken → in discrediet brengen, herleiden, inkrimpen, reduceren, vereenvoudigen, zetten, ruïneren, te gronde richten, ten val brengen, verderven, aflaten, laten zakken, neerhalen, inkorten, verminderen, kleineren, afbreken, afgeven op, afkammen, trekken, een streep trekken, neerlaten, strijken, vellen, afdraaien, verlagen, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
Deutsch
Detailübersetzungen für senken (Deutsch) ins Niederländisch
senken:
-
senken (abrutschen; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren)
-
senken (abpreisen; reduzieren; herabsetzen)
-
senken (niedriger machen; reduzieren; herabsetzen)
-
senken (sinken; untergehen; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen)
-
senken (durchtränken; imprägnieren; trenken)
Konjugationen für senken:
Präsens
- senke
- senkst
- senkt
- senken
- senkt
- senken
Imperfekt
- senkte
- senktest
- senkte
- senkten
- senktet
- senkten
Perfekt
- habe gesenkt
- hast gesenkt
- hat gesenkt
- haben gesenkt
- habt gesenkt
- haben gesenkt
1. Konjunktiv [1]
- senke
- senkest
- senke
- senken
- senket
- senken
2. Konjunktiv
- senkte
- senktest
- senkte
- senkten
- senktet
- senkten
Futur 1
- werde senken
- wirst senken
- wird senken
- werden senken
- werdet senken
- werden senken
1. Konjunktiv [2]
- würde senken
- würdest senken
- würde senken
- würden senken
- würdet senken
- würden senken
Diverses
- senk!
- senkt!
- senken Sie!
- gesenkt
- senkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Übersetzung Matrix für senken:
Synonyms for "senken":
Wiktionary Übersetzungen für senken:
senken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• senken | → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
Computerübersetzung von Drittern: