Übersicht
Schwedisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. kakel:
  2. Wiktionary:
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. kakelen:
  2. Wiktionary:


Schwedisch

Detailübersetzungen für kakel (Schwedisch) ins Niederländisch

kakel:

kakel [-ett] Nomen

  1. kakel
    de tegel; het tegeltje
  2. kakel (tegelläggning; tegel; kakelläggning)
    het tegelwerk

Übersetzung Matrix für kakel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tegel kakel
tegeltje kakel
tegelwerk kakel; kakelläggning; tegel; tegelläggning

Wiktionary Übersetzungen für kakel:


Cross Translation:
FromToVia
kakel plavuis; tegel; tegelsteen; tichel carreau — Objet plat, ou ouverture, au contour approximativement carré.



Niederländisch

Detailübersetzungen für kakel (Niederländisch) ins Schwedisch

kakelen:

kakelen Verb (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)

  1. kakelen (praten; spreken; wauwelen; )
    säga; snacka; prata; konversera; tala om; berätta; tala; sladdra; pladdra
    • säga Verb (säger, sa, sagt)
    • snacka Verb (snackar, snackade, snackat)
    • prata Verb (pratar, pratade, pratat)
    • konversera Verb (konverserar, konverserade, konverserat)
    • tala om Verb (talar om, talade om, talat om)
    • berätta Verb (berättar, berättade, berättat)
    • tala Verb (talar, talade, talat)
    • sladdra Verb
    • pladdra Verb (pladdrar, pladdrade, pladdrat)
  2. kakelen (kwaken; kwetteren; snateren)
    kvacka
    • kvacka Verb (kvackar, kvackade, kvackat)

Konjugationen für kakelen:

o.t.t.
  1. kakel
  2. kakelt
  3. kakelt
  4. kakelen
  5. kakelen
  6. kakelen
o.v.t.
  1. kakelde
  2. kakelde
  3. kakelde
  4. kakelden
  5. kakelden
  6. kakelden
v.t.t.
  1. heb gekakeld
  2. hebt gekakeld
  3. heeft gekakeld
  4. hebben gekakeld
  5. hebben gekakeld
  6. hebben gekakeld
v.v.t.
  1. had gekakeld
  2. had gekakeld
  3. had gekakeld
  4. hadden gekakeld
  5. hadden gekakeld
  6. hadden gekakeld
o.t.t.t.
  1. zal kakelen
  2. zult kakelen
  3. zal kakelen
  4. zullen kakelen
  5. zullen kakelen
  6. zullen kakelen
o.v.t.t.
  1. zou kakelen
  2. zou kakelen
  3. zou kakelen
  4. zouden kakelen
  5. zouden kakelen
  6. zouden kakelen
diversen
  1. kakel!
  2. kakelt!
  3. gekakeld
  4. kakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kakelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tala om bespreken; spreken over
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
berätta babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aan komen zetten; beschrijven; bewust maken; informeren; kennisgeven van; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen
konversera babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; converseren; kletsen; kouten; kwekken; meeconverseren; meepraten; praten; spreken
kvacka kakelen; kwaken; kwetteren; snateren kwaken; kwekken; kwetteren; snateren
pladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bazelen; doorslaan; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen
prata babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen brabbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; keuvelen; kouten; krompraten; kwekken; praten; spreken
sladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
snacka babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; een boom opzetten; keuvelen; kouten; kwekken; praten
säga babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
tala babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen communiceren; converseren; een conversatie hebben; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; in contact staan; kouten; kwekken; praten; spreken; spreken tot iemand
tala om babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; onderwerp behandelen; praten over; spreken over; vermelden

Wiktionary Übersetzungen für kakelen:


Cross Translation:
FromToVia
kakelen kackla chuckle — sounds made by chicken
kakelen kackla gackern — von Huhn hervorgebrachtes Geräusch