Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. weerhouden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für weerhouden (Niederländisch) ins Schwedisch

weerhouden:

weerhouden Verb (weerhoud, weerhoudt, weerhield, weerhielden, weerhouden)

  1. weerhouden (beletten; ervanaf houden; afhouden)
    hindra; hålla tillbaka; stoppa
    • hindra Verb (hindrar, hindrade, hindrat)
    • hålla tillbaka Verb (håller tillbaka, höll tillbaka, hållit tillbaka)
    • stoppa Verb (stoppar, stoppade, stoppat)

Konjugationen für weerhouden:

o.t.t.
  1. weerhoud
  2. weerhoudt
  3. weerhoudt
  4. weerhouden
  5. weerhouden
  6. weerhouden
o.v.t.
  1. weerhield
  2. weerhield
  3. weerhield
  4. weerhielden
  5. weerhielden
  6. weerhielden
v.t.t.
  1. heb weerhouden
  2. hebt weerhouden
  3. heeft weerhouden
  4. hebben weerhouden
  5. hebben weerhouden
  6. hebben weerhouden
v.v.t.
  1. had weerhouden
  2. had weerhouden
  3. had weerhouden
  4. hadden weerhouden
  5. hadden weerhouden
  6. hadden weerhouden
o.t.t.t.
  1. zal weerhouden
  2. zult weerhouden
  3. zal weerhouden
  4. zullen weerhouden
  5. zullen weerhouden
  6. zullen weerhouden
o.v.t.t.
  1. zou weerhouden
  2. zou weerhouden
  3. zou weerhouden
  4. zouden weerhouden
  5. zouden weerhouden
  6. zouden weerhouden
diversen
  1. weerhoud!
  2. weerhoudt!
  3. weerhouden
  4. weerhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weerhouden [znw.] Nomen

  1. weerhouden (beletten; afhouden)
    hinder; stopp; avspärrning; förhindrande

Übersetzung Matrix für weerhouden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avspärrning afhouden; beletten; weerhouden afgrendeling; afsluitboom; afsluiting; barricade; buitensluiting; slagboom; sluitboom; versperring
förhindrande afhouden; beletten; weerhouden
hinder afhouden; beletten; weerhouden belemmering; beletsel; bemoeilijking; bobbel; breidel; hinder; hindernis; hobbel; klip; obstakel; obstructie; oneffenheid; ongelijkheid; overlast; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering
stopp afhouden; beletten; weerhouden opstopping; stremming; vastlopen; verstopping
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hindra afhouden; beletten; ervanaf houden; weerhouden achterhouden; afbreken; belemmeren; beletten; beteugelen; doen mislukken; doen ophouden; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; geen afstand doen van; hinderen; houden; inhouden; onderbreken; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; voorkomen; voorkómen
hålla tillbaka afhouden; beletten; ervanaf houden; weerhouden bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; intomen; matigen; onderdrukken; onthouden; ophopen; opkroppen; opnemen; opslaan; opstapelen; terughouden
stoppa afhouden; beletten; ervanaf houden; weerhouden doen stoppen; een halt toeroepen; gaten dichten; halt houden; ineen duwen; mazen; ophouden; opzetten; proppen; remmen; stelpen; stillen; stoppen; stopzetten; tegengehouden worden; tegenhouden; temporiseren; tot staan brengen; vertragen

Verwandte Wörter für "weerhouden":

  • weerhoudenen