Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. inbreken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inbreken (Niederländisch) ins Schwedisch

inbreken:

inbreken Verb (breek in, breekt in, brak in, braken in, ingebroken)

  1. inbreken (een inbraak doen; beroven; binnen breken)
    bryta sig in; göra inbrott
    • bryta sig in Verb (bryter sig in, bröt sig in, brutit sig in)
    • göra inbrott Verb (gör inbrott, gjorde inbrott, gjort inbrott)

Konjugationen für inbreken:

o.t.t.
  1. breek in
  2. breekt in
  3. breekt in
  4. breken in
  5. breken in
  6. breken in
o.v.t.
  1. brak in
  2. brak in
  3. brak in
  4. braken in
  5. braken in
  6. braken in
v.t.t.
  1. heb ingebroken
  2. hebt ingebroken
  3. heeft ingebroken
  4. hebben ingebroken
  5. hebben ingebroken
  6. hebben ingebroken
v.v.t.
  1. had ingebroken
  2. had ingebroken
  3. had ingebroken
  4. hadden ingebroken
  5. hadden ingebroken
  6. hadden ingebroken
o.t.t.t.
  1. zal inbreken
  2. zult inbreken
  3. zal inbreken
  4. zullen inbreken
  5. zullen inbreken
  6. zullen inbreken
o.v.t.t.
  1. zou inbreken
  2. zou inbreken
  3. zou inbreken
  4. zouden inbreken
  5. zouden inbreken
  6. zouden inbreken
en verder
  1. ben ingebroken
  2. bent ingebroken
  3. is ingebroken
  4. zijn ingebroken
  5. zijn ingebroken
  6. zijn ingebroken
diversen
  1. breek in!
  2. breekt in!
  3. ingebroken
  4. inbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inbreken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bryta sig in braak; inbraak; kraak
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bryta sig in beroven; binnen breken; een inbraak doen; inbreken binnenbreken; binnendringen; binnenvallen; inbreuk maken; invallen; overtreden
göra inbrott beroven; binnen breken; een inbraak doen; inbreken

Verwandte Definitionen für "inbreken":

  1. iets openbreken en vervolgens naar binnen gaan en stelen1
    • hij zit in de gevangenis want hij heeft ingebroken1