Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. effen:
  2. effenen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für effen (Niederländisch) ins Schwedisch

effen:

effen Adjektiv

  1. effen (vlak; gelijk; egaal; )
    lugn; slätt; slät; mild; lugnt; jämnt; lent; milt
  2. effen (van één kleur)

Übersetzung Matrix für effen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lugn vredelievendheid; vreedzaamheid; windstilte
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enfärgad effen; van één kleur eenkleurig; monochroom
enfärgat effen; van één kleur
enkeltfärgat effen; van één kleur
jämnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit evenwichtig; in evenwicht; op rolletjes; quitte
lent effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit smeuïg
lugn effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit beheerst
lugnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; bedaard; beheerst; gedeisd; gelijkmoedig; gerust; kalm; kameraadschappelijk; rustig; rustigjes; stil; vriendschappelijk
mild effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
milt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; clement; goedhartig; kameraadschappelijk; mak; mild; vriendschappelijk; welwillend; zacht; zachtaardig
slät effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit gelikt; gladjanusachtig
slätt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit glad neerliggend; op rolletjes; rimpelloos; sluik; vlakte

Verwandte Wörter für "effen":


Wiktionary Übersetzungen für effen:


Cross Translation:
FromToVia
effen glatt lisse — Sans aspérité ni rayure.
effen flack; jämn platsans relief.

effen form of effenen:

effenen Verb (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen (gladmaken; egaliseren; gelijkmaken)
    polera; jämna; släta ut; jämna till
    • polera Verb (polerar, polerade, polerat)
    • jämna Verb (jämnar, jämnade, jämnat)
    • släta ut Verb (släter ut, slätte ut, slät ut)
    • jämna till Verb (jämnar till, jämnade till, jämnat till)
  2. effenen (platmaken; afplatten)
    jämna; plana; platta ut
    • jämna Verb (jämnar, jämnade, jämnat)
    • plana Verb (planar, planade, planat)
    • platta ut Verb (plattaar ut, plattaade ut, plattat ut)
  3. effenen (vereffenen; egaliseren)
    göra upp; slå sig ner; stadga sig; klara upp
    • göra upp Verb (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • slå sig ner Verb (slår sig ner, slog sig ner, slagit sig ner)
    • stadga sig Verb (stadgar sig, stadgade sig, stadgat sig)
    • klara upp Verb (klarar upp, klarade upp, klarat upp)

Konjugationen für effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für effenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
göra upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; vereffenen; verrekenen; voldoen
jämna afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken afdoen; afhandelen; afstrijken; beslechten; gelijk trekken; gelijkmaken; lepel afstrijken; nivelleren; planeren; rechtmaken; twist uit de weg ruimen; vlak maken
jämna till effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
klara upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; vereffenen; voldoen
plana afplatten; effenen; platmaken planeren
platta ut afplatten; effenen; platmaken
polera effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladmaken; gladwrijven; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
släta ut effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gelijkmaken; nivelleren; rechtmaken; vlak maken
slå sig ner effenen; egaliseren; vereffenen bezinken; genoegdoen; gesetteld zijn; koloniseren; settelen; vestigen
stadga sig effenen; egaliseren; vereffenen