Niederländisch
Detailübersetzungen für aaneenschakelen (Niederländisch) ins Schwedisch
aaneenschakelen:
aaneenschakelen Verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
aaneenschakelen (verbinden; samenvoegen; koppelen)
-
aaneenschakelen
Konjugationen für aaneenschakelen:
o.t.t.
- schakel aaneen
- schakelt aaneen
- schakelt aaneen
- schakelen aaneen
- schakelen aaneen
- schakelen aaneen
o.v.t.
- schakelde aaneen
- schakelde aaneen
- schakelde aaneen
- schakelden aaneen
- schakelden aaneen
- schakelden aaneen
v.t.t.
- heb aaneengeschakeld
- hebt aaneengeschakeld
- heeft aaneengeschakeld
- hebben aaneengeschakeld
- hebben aaneengeschakeld
- hebben aaneengeschakeld
v.v.t.
- had aaneengeschakeld
- had aaneengeschakeld
- had aaneengeschakeld
- hadden aaneengeschakeld
- hadden aaneengeschakeld
- hadden aaneengeschakeld
o.t.t.t.
- zal aaneenschakelen
- zult aaneenschakelen
- zal aaneenschakelen
- zullen aaneenschakelen
- zullen aaneenschakelen
- zullen aaneenschakelen
o.v.t.t.
- zou aaneenschakelen
- zou aaneenschakelen
- zou aaneenschakelen
- zouden aaneenschakelen
- zouden aaneenschakelen
- zouden aaneenschakelen
diversen
- schakel aaneen!
- schakelt aaneen!
- aaneengeschakeld
- aaneenschakelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aaneenschakelen
kedja ihop-
kedja ihop Nomen
-
Übersetzung Matrix für aaneenschakelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kedja ihop | aaneenschakelen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
föra samman | aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden | |
förena | aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden | aanhaken; aankoppelen; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; onderling verbinden; samenbrengen; samenkoppelen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; verbinden |
koppla upp | aaneenschakelen | |
sammanföra | aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden |