Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. ontbinden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontbinden (Niederländisch) ins Schwedisch

ontbinden:

ontbinden Verb (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)

  1. ontbinden (uiteen doen gaan; opheffen)
    smälta; upplösa
    • smälta Verb (smälter, smälte, smält)
    • upplösa Verb (upplöser, upplöste, upplöst)
  2. ontbinden (wegrotten; rotten; vergaan; verrotten; verteren)
    ruttna
    • ruttna Verb (ruttnar, ruttnade, ruttnat)
  3. ontbinden (verbreken; beëindigen; afbreken; )
    avbryta; skilja; splittra; söndra
    • avbryta Verb (avbryter, avbröt, avbrutit)
    • skilja Verb (skiljer, skiljde, skilt)
    • splittra Verb (splittrar, splittrade, splittrat)
    • söndra Verb (söndrar, söndrade, söndrat)

Konjugationen für ontbinden:

o.t.t.
  1. ontbind
  2. ontbindt
  3. ontbindt
  4. ontbinden
  5. ontbinden
  6. ontbinden
o.v.t.
  1. ontbond
  2. ontbond
  3. ontbond
  4. ontbonden
  5. ontbonden
  6. ontbonden
v.t.t.
  1. heb ontbonden
  2. hebt ontbonden
  3. heeft ontbonden
  4. hebben ontbonden
  5. hebben ontbonden
  6. hebben ontbonden
v.v.t.
  1. had ontbonden
  2. had ontbonden
  3. had ontbonden
  4. hadden ontbonden
  5. hadden ontbonden
  6. hadden ontbonden
o.t.t.t.
  1. zal ontbinden
  2. zult ontbinden
  3. zal ontbinden
  4. zullen ontbinden
  5. zullen ontbinden
  6. zullen ontbinden
o.v.t.t.
  1. zou ontbinden
  2. zou ontbinden
  3. zou ontbinden
  4. zouden ontbinden
  5. zouden ontbinden
  6. zouden ontbinden
en verder
  1. is ontbonden
  2. zijn ontbonden
diversen
  1. ontbind!
  2. ontbindt!
  3. ontbonden
  4. ontbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontbinden [znw.] Nomen

  1. ontbinden (uiteen halen)

Übersetzung Matrix für ontbinden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
smälta gesmolten massa; smelt
upplössning ontbinden; uiteen halen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avbryta afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afbreken; annuleren; in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; verwijderen
ruttna ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten afrotten; bederven; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten
skilja afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
smälta ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan doen smelten; door hitte vloeibaar worden; in elkaar overlopen; smelten; verbijten; verkroppen; vervagen; vervloeien
splittra afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen ergens uitscheuren; splinteren; tot splinters breken; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; versplinteren
söndra afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
upplösa ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan in een vloeistof opgaan; oplossen; voornemen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ruttna bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
upplösa opgelost

Wiktionary Übersetzungen für ontbinden:


Cross Translation:
FromToVia
ontbinden upplösa disband — to break up or cause to cease to exist
ontbinden avskaffa; upphäva abroger — Rendre nul. principalement en parlant de lois, de coutumes
ontbinden arbeställa; annullera annulerrendre nul.
ontbinden arbeställa; utplåna supprimer — Traductions à trier suivant le sens