Niederländisch
Detailübersetzungen für inbinden (Niederländisch) ins Schwedisch
inbinden:
-
inbinden (boekbinden; binden)
-
inbinden (door koken dikker maken; verdikken; door koken verdikken; indikken; inkoken)
-
inbinden (zich bedwingen)
Konjugationen für inbinden:
o.t.t.
- bind in
- bindt in
- bindt in
- binden in
- binden in
- binden in
o.v.t.
- bond in
- bond in
- bond in
- bonden in
- bonden in
- bonden in
v.t.t.
- ben ingebonden
- bent ingebonden
- is ingebonden
- zijn ingebonden
- zijn ingebonden
- zijn ingebonden
v.v.t.
- was ingebonden
- was ingebonden
- was ingebonden
- waren ingebonden
- waren ingebonden
- waren ingebonden
o.t.t.t.
- zal inbinden
- zult inbinden
- zal inbinden
- zullen inbinden
- zullen inbinden
- zullen inbinden
o.v.t.t.
- zou inbinden
- zou inbinden
- zou inbinden
- zouden inbinden
- zouden inbinden
- zouden inbinden
en verder
- heb ingebonden
- hebt ingebonden
- heeft ingebonden
- hebben ingebonden
- hebben ingebonden
- hebben iingebonden
diversen
- bind in!
- bindt in!
- ingebonden
- inbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze