Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. vervroegen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for vervroegen in Niederländisch

vervroegen:

vervroegen Verb (vervroeg, vervroegt, vervroegde, vervroegden, vervroegd)

  1. vervroegen
    naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen

Konjugationen für vervroegen:

o.t.t.
  1. vervroeg
  2. vervroegt
  3. vervroegt
  4. vervroegen
  5. vervroegen
  6. vervroegen
o.v.t.
  1. vervroegde
  2. vervroegde
  3. vervroegde
  4. vervroegden
  5. vervroegden
  6. vervroegden
v.t.t.
  1. heb vervroegd
  2. hebt vervroegd
  3. heeft vervroegd
  4. hebben vervroegd
  5. hebben vervroegd
  6. hebben vervroegd
v.v.t.
  1. had vervroegd
  2. had vervroegd
  3. had vervroegd
  4. hadden vervroegd
  5. hadden vervroegd
  6. hadden vervroegd
o.t.t.t.
  1. zal vervroegen
  2. zult vervroegen
  3. zal vervroegen
  4. zullen vervroegen
  5. zullen vervroegen
  6. zullen vervroegen
o.v.t.t.
  1. zou vervroegen
  2. zou vervroegen
  3. zou vervroegen
  4. zouden vervroegen
  5. zouden vervroegen
  6. zouden vervroegen
diversen
  1. vervroeg!
  2. vervroegt!
  3. vervroegd
  4. vervroegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze