Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verblijven:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verblijven in Niederländisch

verblijven:

verblijven [het ~] Nomen

  1. het verblijven
    het verblijven

verblijven Verb (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)

  1. verblijven
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven Verb (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen Verb (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven Verb (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren Verb (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren Verb (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

Konjugationen für verblijven:

o.t.t.
  1. verblijf
  2. verblijft
  3. verblijft
  4. verblijven
  5. verblijven
  6. verblijven
o.v.t.
  1. verbleef
  2. verbleef
  3. verbleef
  4. verbleven
  5. verbleven
  6. verbleven
v.t.t.
  1. heb verbleven
  2. hebt verbleven
  3. heeft verbleven
  4. hebben verbleven
  5. hebben verbleven
  6. hebben verbleven
v.v.t.
  1. had verbleven
  2. had verbleven
  3. had verbleven
  4. hadden verbleven
  5. hadden verbleven
  6. hadden verbleven
o.t.t.t.
  1. zal verblijven
  2. zult verblijven
  3. zal verblijven
  4. zullen verblijven
  5. zullen verblijven
  6. zullen verblijven
o.v.t.t.
  1. zou verblijven
  2. zou verblijven
  3. zou verblijven
  4. zouden verblijven
  5. zouden verblijven
  6. zouden verblijven
diversen
  1. verblijf!
  2. verblijft!
  3. verbleven
  4. verblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze