Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. presenteren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for presenteren in Niederländisch

presenteren:

presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)

  1. presenteren
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien Verb (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen Verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen Verb (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  2. presenteren
    tonen; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden
    • tonen Verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • voorleggen Verb (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien Verb (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • offreren Verb (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • aanbieden Verb (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
  3. presenteren
    aanbieden; offreren; presenteren
    • aanbieden Verb (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • offreren Verb (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
  4. presenteren
    – laten weten dat hij iets kan krijgen 1
    aanbieden; presenteren
    – laten weten dat hij iets kan krijgen 1
    • aanbieden Verb (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
      • wij willen u een baan aanbieden1
    • presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
      • mag ik u een sigaret presenteren?1
  5. presenteren
    – het inleiden of leiden van een programma 1
    presenteren
    – het inleiden of leiden van een programma 1
    • presenteren Verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
      • het journaal wordt gepresenteerd door Harmen Siezen1

Konjugationen für presenteren:

o.t.t.
  1. presenteer
  2. presenteert
  3. presenteert
  4. presenteren
  5. presenteren
  6. presenteren
o.v.t.
  1. presenteerde
  2. presenteerde
  3. presenteerde
  4. presenteerden
  5. presenteerden
  6. presenteerden
v.t.t.
  1. heb gepresenteerd
  2. hebt gepresenteerd
  3. heeft gepresenteerd
  4. hebben gepresenteerd
  5. hebben gepresenteerd
  6. hebben gepresenteerd
v.v.t.
  1. had gepresenteerd
  2. had gepresenteerd
  3. had gepresenteerd
  4. hadden gepresenteerd
  5. hadden gepresenteerd
  6. hadden gepresenteerd
o.t.t.t.
  1. zal presenteren
  2. zult presenteren
  3. zal presenteren
  4. zullen presenteren
  5. zullen presenteren
  6. zullen presenteren
o.v.t.t.
  1. zou presenteren
  2. zou presenteren
  3. zou presenteren
  4. zouden presenteren
  5. zouden presenteren
  6. zouden presenteren
en verder
  1. ben gepresenteerd
  2. bent gepresenteerd
  3. is gepresenteerd
  4. zijn gepresenteerd
  5. zijn gepresenteerd
  6. zijn gepresenteerd
diversen
  1. presenteer!
  2. presenteert!
  3. gepresenteerd
  4. presenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "presenteren":


Verwandte Definitionen für "presenteren":

  1. laten weten dat hij iets kan krijgen1
    • mag ik u een sigaret presenteren?1
  2. het inleiden of leiden van een programma1
    • het journaal wordt gepresenteerd door Harmen Siezen1