Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. incasseren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for incasseren in Niederländisch

incasseren:

incasseren Verb (incasseer, incasseert, incasseerde, incasseerden, geïncasseerd)

  1. incasseren
    incasseren; opvangen; iets verduren
    • incasseren Verb (incasseer, incasseert, incasseerde, incasseerden, geïncasseerd)
    • opvangen Verb (vang op, vangt op, ving op, vingen op, opgevangen)
  2. incasseren
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen

Konjugationen für incasseren:

o.t.t.
  1. incasseer
  2. incasseert
  3. incasseert
  4. incasseren
  5. incasseren
  6. incasseren
o.v.t.
  1. incasseerde
  2. incasseerde
  3. incasseerde
  4. incasseerden
  5. incasseerden
  6. incasseerden
v.t.t.
  1. heb geïncasseerd
  2. hebt geïncasseerd
  3. heeft geïncasseerd
  4. hebben geïncasseerd
  5. hebben geïncasseerd
  6. hebben geïncasseerd
v.v.t.
  1. had geïncasseerd
  2. had geïncasseerd
  3. had geïncasseerd
  4. hadden geïncasseerd
  5. hadden geïncasseerd
  6. hadden geïncasseerd
o.t.t.t.
  1. zal incasseren
  2. zult incasseren
  3. zal incasseren
  4. zullen incasseren
  5. zullen incasseren
  6. zullen incasseren
o.v.t.t.
  1. zou incasseren
  2. zou incasseren
  3. zou incasseren
  4. zouden incasseren
  5. zouden incasseren
  6. zouden incasseren
diversen
  1. incasseer!
  2. incasseert!
  3. geïncasseerd
  4. incasserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze