Niederländisch

Detailed Synonyms for beperken in Niederländisch

beperken:

beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)

  1. beperken
    beperken; beknotten
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • beknotten Verb (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  2. beperken
    beperken; inkapselen; limiteren; inperken; indammen
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • inkapselen Verb (kapsel in, kapselt in, kapselde in, kapselden in, ingekapseld)
    • limiteren Verb (limiteer, limiteert, limiteerde, limiteerden, gelimiteerd)
    • inperken Verb (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • indammen Verb (dam in, damt in, damde in, damden in, ingedamd)
  3. beperken
    verminderen; reduceren; afnemen; beperken; verlagen; inperken; verkorten; minder worden; krimpen; inkrimpen; slinken; minderen
    • verminderen Verb (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • reduceren Verb (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)
    • afnemen Verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • verlagen Verb (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • inperken Verb (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • verkorten Verb (verkort, verkortte, verkortten, verkort)
    • minder worden Verb (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • krimpen Verb (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
    • inkrimpen Verb (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • slinken Verb (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • minderen Verb (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)
  4. beperken
    beperken
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
  5. beperken
    – er niet iets anders bij halen 1
    bepalen; beperken
    – er niet iets anders bij halen 1
    • bepalen Verb (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
      • bepaal je tot de hoofdzaken!1
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
      • wil je je tot de hoofdzaken beperken?1
  6. beperken
    – ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen 1
    beperken; reduceren
    – ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen 1
    • beperken Verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
      • ik wil het gebruik van plastic zoveel mogelijk beperken1
    • reduceren Verb (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)
      • het aantal werknemers is gereduceerd1

Konjugationen für beperken:

o.t.t.
  1. beperk
  2. beperkt
  3. beperkt
  4. beperken
  5. beperken
  6. beperken
o.v.t.
  1. beperkte
  2. beperkte
  3. beperkte
  4. beperkten
  5. beperkten
  6. beperkten
v.t.t.
  1. heb beperkt
  2. hebt beperkt
  3. heeft beperkt
  4. hebben beperkt
  5. hebben beperkt
  6. hebben beperkt
v.v.t.
  1. had beperkt
  2. had beperkt
  3. had beperkt
  4. hadden beperkt
  5. hadden beperkt
  6. hadden beperkt
o.t.t.t.
  1. zal beperken
  2. zult beperken
  3. zal beperken
  4. zullen beperken
  5. zullen beperken
  6. zullen beperken
o.v.t.t.
  1. zou beperken
  2. zou beperken
  3. zou beperken
  4. zouden beperken
  5. zouden beperken
  6. zouden beperken
diversen
  1. beperk!
  2. beperkt!
  3. beperkt
  4. beperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beperken [znw.] Nomen

  1. beperken
    beperken; belemmeren

Alternate Synonyms for "beperken":


Antonyme für "beperken":


Verwandte Definitionen für "beperken":

  1. er niet iets anders bij halen1
    • wil je je tot de hoofdzaken beperken?1
  2. ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen1
    • ik wil het gebruik van plastic zoveel mogelijk beperken1