Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. afdwingen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for afdwingen in Niederländisch

afdwingen:

afdwingen Verb (dwing af, dwingt af, dwong af, dwongen af, afgedwongen)

  1. afdwingen
    dwingen; afdwingen; forceren
    • dwingen Verb (dwing, dwingt, dwong, dwongen, gedwongen)
    • afdwingen Verb (dwing af, dwingt af, dwong af, dwongen af, afgedwongen)
    • forceren Verb (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)

Konjugationen für afdwingen:

o.t.t.
  1. dwing af
  2. dwingt af
  3. dwingt af
  4. dwingen af
  5. dwingen af
  6. dwingen af
o.v.t.
  1. dwong af
  2. dwong af
  3. dwong af
  4. dwongen af
  5. dwongen af
  6. dwongen af
v.t.t.
  1. heb afgedwongen
  2. hebt afgedwongen
  3. heeft afgedwongen
  4. hebben afgedwongen
  5. hebben afgedwongen
  6. hebben afgedwongen
v.v.t.
  1. had afgedwongen
  2. had afgedwongen
  3. had afgedwongen
  4. hadden afgedwongen
  5. hadden afgedwongen
  6. hadden afgedwongen
o.t.t.t.
  1. zal afdwingen
  2. zult afdwingen
  3. zal afdwingen
  4. zullen afdwingen
  5. zullen afdwingen
  6. zullen afdwingen
o.v.t.t.
  1. zou afdwingen
  2. zou afdwingen
  3. zou afdwingen
  4. zouden afdwingen
  5. zouden afdwingen
  6. zouden afdwingen
diversen
  1. dwing af!
  2. dwingt af!
  3. afgedwongen
  4. afdwingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdwingen [znw.] Nomen

  1. afdwingen
    afdwingen; ontwringen

Related Synonyms for afdwingen