Niederländisch

Detailed Synonyms for weifelend in Niederländisch

weifelend:

weifelend Adjektiv

  1. weifelend
  2. weifelend
    langzaam; traag; aarzelend; treuzelachtig; slepend; weifelend; dralend; besluitloos; treuzelend; talmend; leuterig
  3. weifelend

weifelend form of weifelen:

weifelen Verb (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)

  1. weifelen
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen Verb (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen Verb (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen Verb (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben Verb (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
  2. weifelen
    aarzelen; twijfelen; weifelen
    • aarzelen Verb (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • twijfelen Verb (twijfel, twijfelt, twijfelde, twijfelden, getwijfeld)
    • weifelen Verb (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)

Konjugationen für weifelen:

o.t.t.
  1. weifel
  2. weifelt
  3. weifelt
  4. weifelen
  5. weifelen
  6. weifelen
o.v.t.
  1. weifelde
  2. weifelde
  3. weifelde
  4. weifelden
  5. weifelden
  6. weifelden
v.t.t.
  1. heb geweifeld
  2. hebt geweifeld
  3. heeft geweifeld
  4. hebben geweifeld
  5. hebben geweifeld
  6. hebben geweifeld
v.v.t.
  1. had geweifeld
  2. had geweifeld
  3. had geweifeld
  4. hadden geweifeld
  5. hadden geweifeld
  6. hadden geweifeld
o.t.t.t.
  1. zal weifelen
  2. zult weifelen
  3. zal weifelen
  4. zullen weifelen
  5. zullen weifelen
  6. zullen weifelen
o.v.t.t.
  1. zou weifelen
  2. zou weifelen
  3. zou weifelen
  4. zouden weifelen
  5. zouden weifelen
  6. zouden weifelen
diversen
  1. weifel!
  2. weifelt!
  3. geweifeld
  4. weifelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze