Niederländisch
Detailed Synonyms for oplopend in Niederländisch
oplopend:
-
oplopend
toenemend; stijgend; klimmend; oplopend; omhooggaand; verheffend; rijzend-
toenemend Adjektiv
-
stijgend Adjektiv
-
klimmend Adjektiv
-
oplopend Adjektiv
-
omhooggaand Adjektiv
-
verheffend Adjektiv
-
rijzend Adjektiv
-
Verwandte Wörter für "oplopend":
oplopen:
-
oplopen
-
oplopen
– het krijgen zonder dat je het weet 1 -
oplopen
– groter of hoger worden 1 -
oplopen
– met hem dezelfde weg lopen 1
Konjugationen für oplopen:
o.t.t.
- loop op
- loopt op
- loopt op
- lopen op
- lopen op
- lopen op
o.v.t.
- liep op
- liep op
- liep op
- liepen op
- liepen op
- liepen op
v.t.t.
- heb opgelopen
- hebt opgelopen
- heeft opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
v.v.t.
- had opgelopen
- had opgelopen
- had opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
o.t.t.t.
- zal oplopen
- zult oplopen
- zal oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
o.v.t.t.
- zou oplopen
- zou oplopen
- zou oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
en verder
- ben opgelopen
- bent opgelopen
- is opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
diversen
- loop op!
- loopt op!
- opgelopen
- oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze