Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ontslapen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontslapen (Niederländisch) ins Französisch

ontslapen:

ontslapen Verb (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)

  1. ontslapen (overlijden; sterven; doodgaan; )
    mourir; décéder; crever; trépasser; s'endormir; rendre l'âme
    • mourir Verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder Verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever Verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • trépasser Verb (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • s'endormir Verb

Konjugationen für ontslapen:

o.t.t.
  1. ontslaap
  2. ontslaapt
  3. ontslaapt
  4. ontslapen
  5. ontslapen
  6. ontslapen
o.v.t.
  1. ontsliep
  2. ontsliep
  3. ontsliep
  4. ontsliepen
  5. ontsliepen
  6. ontsliepen
v.t.t.
  1. ben ontslapen
  2. bent ontslapen
  3. is ontslapen
  4. zijn ontslapen
  5. zijn ontslapen
  6. zijn ontslapen
v.v.t.
  1. was ontslapen
  2. was ontslapen
  3. was ontslapen
  4. waren ontslapen
  5. waren ontslapen
  6. waren ontslapen
o.t.t.t.
  1. zal ontslapen
  2. zult ontslapen
  3. zal ontslapen
  4. zullen ontslapen
  5. zullen ontslapen
  6. zullen ontslapen
o.v.t.t.
  1. zou ontslapen
  2. zou ontslapen
  3. zou ontslapen
  4. zouden ontslapen
  5. zouden ontslapen
  6. zouden ontslapen
diversen
  1. ontslaap!
  2. ontslaapt!
  3. ontslapen
  4. ontslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontslapen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
décéder dood; overlijden; verscheiden
mourir wegsterven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
crever doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden barsten; bezwijken; creperen; doodgaan; doorsteken; erdoor steken; heengaan; inslapen; kunnen stikken; omkomen; ontploffen; overlijden; ploffen; sneuvelen; springen; sterven; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; vallen; verrekken; wegvallen; zieltogen
décéder doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sneuvelen; sterven; uitsterven; vallen; wegvallen
mourir doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; besterven; bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ophouden; overlijden; sneuvelen; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; uitsterven; vallen; versterven; wegvallen
rendre l'âme doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
s'endormir doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
trépasser doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen