Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. offreren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für offreren (Niederländisch) ins Französisch

offreren:

offreren Verb (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)

  1. offreren (aanbieden; presenteren)
    offrir; proposer; présenter; donner; promettre; faire une offre de
    • offrir Verb (offre, offres, offrons, offrez, )
    • proposer Verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • présenter Verb (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • donner Verb (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • promettre Verb (promets, promet, promettons, promettez, )
  2. offreren (presenteren; tonen; voorleggen; laten zien; aanbieden)
    présenter; montrer; exposer; faire voir; proposer
    • présenter Verb (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • montrer Verb (montre, montres, montrons, montrez, )
    • exposer Verb (expose, exposes, exposons, exposez, )
    • faire voir Verb
    • proposer Verb (propose, proposes, proposons, proposez, )

Konjugationen für offreren:

o.t.t.
  1. offreer
  2. offreert
  3. offreert
  4. offreren
  5. offreren
  6. offreren
o.v.t.
  1. offreerde
  2. offreerde
  3. offreerde
  4. offreerden
  5. offreerden
  6. offreerden
v.t.t.
  1. heb geoffreerd
  2. hebt geoffreerd
  3. heeft geoffreerd
  4. hebben geoffreerd
  5. hebben geoffreerd
  6. hebben geoffreerd
v.v.t.
  1. had geoffreerd
  2. had geoffreerd
  3. had geoffreerd
  4. hadden geoffreerd
  5. hadden geoffreerd
  6. hadden geoffreerd
o.t.t.t.
  1. zal offreren
  2. zult offreren
  3. zal offreren
  4. zullen offreren
  5. zullen offreren
  6. zullen offreren
o.v.t.t.
  1. zou offreren
  2. zou offreren
  3. zou offreren
  4. zouden offreren
  5. zouden offreren
  6. zouden offreren
en verder
  1. is geoffreerd
  2. zijn geoffreerd
diversen
  1. offreer!
  2. offreert!
  3. geoffreerd
  4. offrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für offreren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
donner weggeven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
donner aanbieden; offreren; presenteren aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; declareren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; overgeven; overhandigen; reiken; schenken; ten huwelijk geven; toebrengen; toedragen; toesteken; toevoeren; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; verlenen; verstrekken; weggeven; wegschenken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
exposer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen accentueren; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; etaleren; exposeren; laten zien; onthullen; ontmaskeren; ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; ophelderen; opklaren; presenteren; tentoonstellen; toelichten; tonen; uitstallen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; vertonen; voor ogen brengen
faire une offre de aanbieden; offreren; presenteren bieden; uitloven
faire voir aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aantonen; bewijzen; exposeren; laten zien; presenteren; staven; tentoonstellen; tonen; vertonen
montrer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aan het licht komen; aanduiden; aangeven; aanschouwelijk maken; aantonen; attenderen; bewijzen; demonstreren; exposeren; getuigen van; iets aanwijzen; indiceren; laten blijken; laten zien; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voordoen; wijzen; wijzen naar
offrir aanbieden; offreren; presenteren aan tafel bedienen; aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bedienen; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; opdienen; opdissen; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorschotelen; voorzetten
promettre aanbieden; offreren; presenteren beloven; toezeggen; uitloven
proposer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; naar voren brengen; nomineren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
présenter aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten