Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. inleidend:
  2. inleiden:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inleidend (Niederländisch) ins Französisch

inleidend:


inleiden:

inleiden Verb (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)

  1. inleiden (openen)
    ouvrir; introduire; inaugurer
    • ouvrir Verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • introduire Verb (introduis, introduit, introduisons, introduisez, )
    • inaugurer Verb (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )

Konjugationen für inleiden:

o.t.t.
  1. leid in
  2. leidt in
  3. leidt in
  4. leiden in
  5. leiden in
  6. leiden in
o.v.t.
  1. leidde in
  2. leidde in
  3. leidde in
  4. leidden in
  5. leidden in
  6. leidden in
v.t.t.
  1. heb ingeleid
  2. hebt ingeleid
  3. heeft ingeleid
  4. hebben ingeleid
  5. hebben ingeleid
  6. hebben ingeleid
v.v.t.
  1. had ingeleid
  2. had ingeleid
  3. had ingeleid
  4. hadden ingeleid
  5. hadden ingeleid
  6. hadden ingeleid
o.t.t.t.
  1. zal inleiden
  2. zult inleiden
  3. zal inleiden
  4. zullen inleiden
  5. zullen inleiden
  6. zullen inleiden
o.v.t.t.
  1. zou inleiden
  2. zou inleiden
  3. zou inleiden
  4. zouden inleiden
  5. zouden inleiden
  6. zouden inleiden
en verder
  1. is ingeleid
diversen
  1. leid in!
  2. leidt in!
  3. ingeleid
  4. inleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inleiden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inaugurer inleiden; openen aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inaugureren; inhuldigen; inluiden; inwijden; openen; opwerpen; plechtig bevestigen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
introduire inleiden; openen binnen brengen; binnen halen; binnenlaten; binnenleiden; binnenloodsen; binnenroepen; geld opleveren; inbrengen; intikken; intoetsen; introduceren; intypen; invoegen; kennis laten maken; naarbinnen laten; voorstellen
ouvrir inleiden; openen aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; detacheren; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; entameren; gesprek aanknopen; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openprikken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; opwerpen; scheiden; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; uiteenvouwen; van start gaan; vrijgeven; zich een weg banen