Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. evacueren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für evacueren (Niederländisch) ins Französisch

evacueren:

evacueren Verb (evacueer, evacueert, evacueerde, evacueerden, geëvacueerd)

  1. evacueren (leegruimen; ontruimen)
    évacuer; écarter; repousser; s'éloigner
    • évacuer Verb (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • écarter Verb (écarte, écartes, écartons, écartez, )
    • repousser Verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )

Konjugationen für evacueren:

o.t.t.
  1. evacueer
  2. evacueert
  3. evacueert
  4. evacueren
  5. evacueren
  6. evacueren
o.v.t.
  1. evacueerde
  2. evacueerde
  3. evacueerde
  4. evacueerden
  5. evacueerden
  6. evacueerden
v.t.t.
  1. heb geëvacueerd
  2. hebt geëvacueerd
  3. heeft geëvacueerd
  4. hebben geëvacueerd
  5. hebben geëvacueerd
  6. hebben geëvacueerd
v.v.t.
  1. had geëvacueerd
  2. had geëvacueerd
  3. had geëvacueerd
  4. hadden geëvacueerd
  5. hadden geëvacueerd
  6. hadden geëvacueerd
o.t.t.t.
  1. zal evacueren
  2. zult evacueren
  3. zal evacueren
  4. zullen evacueren
  5. zullen evacueren
  6. zullen evacueren
o.v.t.t.
  1. zou evacueren
  2. zou evacueren
  3. zou evacueren
  4. zouden evacueren
  5. zouden evacueren
  6. zouden evacueren
en verder
  1. ben geëvacueerd
  2. bent geëvacueerd
  3. is geëvacueerd
  4. zijn geëvacueerd
  5. zijn geëvacueerd
  6. zijn geëvacueerd
diversen
  1. evacueer!
  2. evacueert!
  3. geëvacueerd
  4. evacuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für evacueren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
repousser evacueren; leegruimen; ontruimen abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; laten passeren; lichten; onthouden; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken; weren
s'éloigner evacueren; leegruimen; ontruimen afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zich verwijderen
écarter evacueren; leegruimen; ontruimen afdanken; afhouden; afkeren; afnemen; afwenden; afweren; afzonderen; ecarteren; lichten; opensperren; pareren; spreidbeweging; terughouden; verdedigen; verplaatsen; vervreemden; verwaarlozen; verweren; verwijderen; wegbrengen; wegcijferen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken; weren
évacuer evacueren; leegruimen; ontruimen afscheiden; aftappen; afvoeren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; lozen; ontwateren; tappen; uithalen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitwerpen

Wiktionary Übersetzungen für evacueren:

evacueren
verb
  1. Rendre vide, quitter les lieux
  2. Faire sortir

Cross Translation:
FromToVia
evacueren évacuer evacuate — to move out of an unsafe location into safety