Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. besodemieteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für besodemieteren (Niederländisch) ins Französisch

besodemieteren:

besodemieteren Verb (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)

  1. besodemieteren (afzetten; misleiden; bedriegen; )
    escroquer; décevoir; tromper; avoir; enjôler; flouer; duper; faire le charlatan; écorcher; étriller; mettre dedans
    • escroquer Verb (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • décevoir Verb (déçois, déçoit, décevons, décevez, )
    • tromper Verb (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • avoir Verb (ai, as, a, avons, )
    • enjôler Verb (enjôle, enjôles, enjôlons, enjôlez, )
    • flouer Verb
    • duper Verb (dupe, dupes, dupons, dupez, )
    • écorcher Verb (écorche, écorches, écorchons, écorchez, )
    • étriller Verb

Konjugationen für besodemieteren:

o.t.t.
  1. besodemieter
  2. besodemietert
  3. besodemietert
  4. besodemieteren
  5. besodemieteren
  6. besodemieteren
o.v.t.
  1. besodemieterde
  2. besodemieterde
  3. besodemieterde
  4. besodemieterden
  5. besodemieterden
  6. besodemieterden
v.t.t.
  1. heb besodemieterd
  2. hebt besodemieterd
  3. heeft besodemieterd
  4. hebben besodemieterd
  5. hebben besodemieterd
  6. hebben besodemieterd
v.v.t.
  1. had besodemieterd
  2. had besodemieterd
  3. had besodemieterd
  4. hadden besodemieterd
  5. hadden besodemieterd
  6. hadden besodemieterd
o.t.t.t.
  1. zal besodemieteren
  2. zult besodemieteren
  3. zal besodemieteren
  4. zullen besodemieteren
  5. zullen besodemieteren
  6. zullen besodemieteren
o.v.t.t.
  1. zou besodemieteren
  2. zou besodemieteren
  3. zou besodemieteren
  4. zouden besodemieteren
  5. zouden besodemieteren
  6. zouden besodemieteren
diversen
  1. besodemieter!
  2. besodemietert!
  3. besodemieterd
  4. besodemieterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für besodemieteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avoir activa; baten; bezit; creditnota; geldelijk vermogen; tegoed; vermogen
mettre dedans erin brengen; inbrengen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avoir afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
duper afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen afzetten; bedonderen; bedotten; beet nemen; benadelen; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; kwaad doen; misleiden; nadeel berokkenen; nadelig zijn; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; schaden; te pakken nemen; tillen; verneuken; voor de gek houden
décevoir afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen afknappen; afvallen; benadelen; beschamen; duperen; er vanaf breken; falsificeren; frustreren; kopiëren; laten zakken; nabootsen; namaken; ontgoochelen; te kort schieten; tegenvallen; teleurstellen; vertrouwen schenden; vervalsen
enjôler afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen begoochelen; bekoren; bevallen
escroquer afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen afbakenen; afbedelen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; neppen; omlijnen; tillen; verneuken
faire le charlatan afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen
flouer afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen
mettre dedans afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen
tromper afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; begrenzen; beschamen; bezwendelen; falsificeren; foppen; in de maling nemen; kopiëren; nabootsen; namaken; neppen; omlijnen; te pakken nemen; teleurstellen; tillen; verneuken; vertrouwen schenden; vervalsen; voor de gek houden; vreemdgaan
écorcher afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen aan flarden scheuren; afhalen; afleggen; afschaven; afstropen; bezwijken; het onderspit delven; ontvellen; stropen; tenondergaan; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uitbenen; uiteentrekken; verscheuren; villen
étriller afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen