Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. beplanten:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beplanten (Niederländisch) ins Französisch

beplanten:

beplanten Verb (beplant, beplantte, beplantten, beplant)

  1. beplanten
    planter; complanter
    • planter Verb (plante, plantes, plantons, plantez, )
    • complanter Verb

Konjugationen für beplanten:

o.t.t.
  1. beplant
  2. beplant
  3. beplant
  4. beplanten
  5. beplanten
  6. beplanten
o.v.t.
  1. beplantte
  2. beplantte
  3. beplantte
  4. beplantten
  5. beplantten
  6. beplantten
v.t.t.
  1. heb beplant
  2. hebt beplant
  3. heeft beplant
  4. hebben beplant
  5. hebben beplant
  6. hebben beplant
v.v.t.
  1. had beplant
  2. had beplant
  3. had beplant
  4. hadden beplant
  5. hadden beplant
  6. hadden beplant
o.t.t.t.
  1. zal beplanten
  2. zult beplanten
  3. zal beplanten
  4. zullen beplanten
  5. zullen beplanten
  6. zullen beplanten
o.v.t.t.
  1. zou beplanten
  2. zou beplanten
  3. zou beplanten
  4. zouden beplanten
  5. zouden beplanten
  6. zouden beplanten
diversen
  1. beplant!
  2. beplant!
  3. beplant
  4. beplantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beplanten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
complanter beplanten
planter beplanten deponeren; in de grond zetten; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; planten; poten; stationeren; zetten

Wiktionary Übersetzungen für beplanten:

beplanten
verb
  1. bezetten met de geschikte planten