Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. belijden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beleden (Niederländisch) ins Französisch

belijden:

belijden Verb (belijd, belijdt, beleed, beleden, beleden)

  1. belijden (geloof aanhangen)
    professer; confesser
    • professer Verb (professe, professes, professons, professez, )
    • confesser Verb (confesse, confesses, confessons, confessez, )

Konjugationen für belijden:

o.t.t.
  1. belijd
  2. belijdt
  3. belijdt
  4. belijden
  5. belijden
  6. belijden
o.v.t.
  1. beleed
  2. beleed
  3. beleed
  4. beleden
  5. beleden
  6. beleden
v.t.t.
  1. heb beleden
  2. hebt beleden
  3. heeft beleden
  4. hebben beleden
  5. hebben beleden
  6. hebben beleden
v.v.t.
  1. had beleden
  2. had beleden
  3. had beleden
  4. hadden beleden
  5. hadden beleden
  6. hadden beleden
o.t.t.t.
  1. zal belijden
  2. zult belijden
  3. zal belijden
  4. zullen belijden
  5. zullen belijden
  6. zullen belijden
o.v.t.t.
  1. zou belijden
  2. zou belijden
  3. zou belijden
  4. zouden belijden
  5. zouden belijden
  6. zouden belijden
diversen
  1. belijd!
  2. belijdt!
  3. beleden
  4. belijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für belijden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
confesser belijden; geloof aanhangen bekennen; biechten; opbiechten
professer belijden; geloof aanhangen