Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. aantijgen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aantijgen (Niederländisch) ins Französisch

aantijgen:

aantijgen Verb (tijg aan, tijgt aan, toog aan, togen aan, aangetogen)

  1. aantijgen (insinueren)
    imputer; insinuer; accuser; charger
    • imputer Verb (impute, imputes, imputons, imputez, )
    • insinuer Verb (insinue, insinues, insinuons, insinuez, )
    • accuser Verb (accuse, accuses, accusons, accusez, )
    • charger Verb (charge, charges, chargeons, chargez, )

Konjugationen für aantijgen:

o.t.t.
  1. tijg aan
  2. tijgt aan
  3. tijgt aan
  4. tijgen aan
  5. tijgen aan
  6. tijgen aan
o.v.t.
  1. toog aan
  2. toog aan
  3. toog aan
  4. togen aan
  5. togen aan
  6. togen aan
v.t.t.
  1. heb aangetogen
  2. hebt aangetogen
  3. heeft aangetogen
  4. hebben aangetogen
  5. hebben aangetogen
  6. hebben aangetogen
v.v.t.
  1. had aangetogen
  2. had aangetogen
  3. had aangetogen
  4. hadden aangetogen
  5. hadden aangetogen
  6. hadden aangetogen
o.t.t.t.
  1. zal aantijgen
  2. zult aantijgen
  3. zal aantijgen
  4. zullen aantijgen
  5. zullen aantijgen
  6. zullen aantijgen
o.v.t.t.
  1. zou aantijgen
  2. zou aantijgen
  3. zou aantijgen
  4. zouden aantijgen
  5. zouden aantijgen
  6. zouden aantijgen
en verder
  1. ben aangetogen
  2. bent aangetogen
  3. is aangetogen
  4. zijn aangetogen
  5. zijn aangetogen
  6. zijn aangetogen
diversen
  1. tijg aan!
  2. tijgt aan!
  3. aangetogen
  4. aantijgende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aantijgen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accuser aantijgen; insinueren aanklagen; beschuldigen; betichten; chargeren; incrimineren; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdachtmaken; verdenken
charger aantijgen; insinueren aandikken; aanklagen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; farceren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; opvullen; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; vullen; zwaarder maken
imputer aantijgen; insinueren aanklagen; beschuldigen; betichten; iets als lof zeggen; incrimineren; nageven; ten laste leggen; toeschrijven; verdacht maken; verdenken
insinuer aantijgen; insinueren adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren; toespelen; zinspelen