Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. geleiden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für geleiden (Niederländisch) ins Französisch

geleiden:

geleiden Verb (geleid, geleidt, geleidde, geleidden, geleid)

  1. geleiden (vergezellen; begeleiden; chaperonneren; )
    accompagner; conduire; escorter; mener; chaperonner
    • accompagner Verb (accompagne, accompagnes, accompagnons, accompagnez, )
    • conduire Verb (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • escorter Verb (escorte, escortes, escortons, escortez, )
    • mener Verb (mène, mènes, menons, menez, )
    • chaperonner Verb (chaperonne, chaperonnes, chaperonnons, chaperonnez, )

Konjugationen für geleiden:

o.t.t.
  1. geleid
  2. geleidt
  3. geleidt
  4. geleiden
  5. geleiden
  6. geleiden
o.v.t.
  1. geleidde
  2. geleidde
  3. geleidde
  4. geleidden
  5. geleidden
  6. geleidden
v.t.t.
  1. heb geleid
  2. hebt geleid
  3. heeft geleid
  4. hebben geleid
  5. hebben geleid
  6. hebben geleid
v.v.t.
  1. had geleid
  2. had geleid
  3. had geleid
  4. hadden geleid
  5. hadden geleid
  6. hadden geleid
o.t.t.t.
  1. zal geleiden
  2. zult geleiden
  3. zal geleiden
  4. zullen geleiden
  5. zullen geleiden
  6. zullen geleiden
o.v.t.t.
  1. zou geleiden
  2. zou geleiden
  3. zou geleiden
  4. zouden geleiden
  5. zouden geleiden
  6. zouden geleiden
en verder
  1. ben geleid
  2. bent geleid
  3. is geleid
  4. zijn geleid
  5. zijn geleid
  6. zijn geleid
diversen
  1. geleid!
  2. geleidt!
  3. geleid
  4. geleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für geleiden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accompagner begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen begeleiden; meerijden; rondleiden; wegbrengen
chaperonner begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen
conduire begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; besturen; karren; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; rijden; rondleiden; sturen; voeren; voorzitten; wegbrengen; zenden
escorter begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen begeleiden; rondleiden; wegbrengen
mener begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen aanvoeren; begeleiden; besturen; bevel voeren over; commanderen; een voorsprong hebben; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; voeren; voorliggen; voorzitten; wegbrengen