Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. verhuizen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for verhuizen:
    • mudar


Niederländisch

Detailübersetzungen für verhuizen (Niederländisch) ins Spanisch

verhuizen:

verhuizen Verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)

  1. verhuizen
  2. verhuizen (verkassen)

Konjugationen für verhuizen:

o.t.t.
  1. verhuis
  2. verhuist
  3. verhuist
  4. verhuizen
  5. verhuizen
  6. verhuizen
o.v.t.
  1. verhuisde
  2. verhuisde
  3. verhuisde
  4. verhuisden
  5. verhuisden
  6. verhuisden
v.t.t.
  1. ben verhuisd
  2. bent verhuisd
  3. is verhuisd
  4. zijn verhuisd
  5. zijn verhuisd
  6. zijn verhuisd
v.v.t.
  1. was verhuisd
  2. was verhuisd
  3. was verhuisd
  4. waren verhuisd
  5. waren verhuisd
  6. waren verhuisd
o.t.t.t.
  1. zal verhuizen
  2. zult verhuizen
  3. zal verhuizen
  4. zullen verhuizen
  5. zullen verhuizen
  6. zullen verhuizen
o.v.t.t.
  1. zou verhuizen
  2. zou verhuizen
  3. zou verhuizen
  4. zouden verhuizen
  5. zouden verhuizen
  6. zouden verhuizen
en verder
  1. heb verhuisd
  2. hebt verhuisd
  3. heeft verhuisd
  4. hebben verhuisd
  5. hebben verhuisd
  6. hebben verhuisd
diversen
  1. verhuis!
  2. verhuist!
  3. verhuisd
  4. verhuizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verhuizen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
despachar afgeven; afleveren; aflevering
echar weggooien
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amanecer verhuizen; verkassen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
arrebatar verhuizen; verkassen aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; berispen; beschuldigen; blameren; doordrijven; gappen; geweld gebruiken; gispen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ontvreemden; ontworstelen; ontwringen; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegkapen; wegpikken; zich door te worstelen bevrijden
desaparecer verhuizen; verkassen aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; vermissen; verteren; wegvallen
despachar verhuizen; verkassen behandelen; beroeren; bewegen; demonteren; herstellen; iets afhandelen; iets verplaatsen; in beweging brengen; in orde brengen; in orde maken; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitklaren; uitsturen; verleggen; verzenden; wegsturen; wegzenden
echar verhuizen; verkassen afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
levantar verhuizen; verkassen aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
mudar de casa verhuizen; verkassen
mudarse verhuizen demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
remover verhuizen; verkassen achteruitgaan; afnemen; beroeren; beroven van; bewegen; declineren; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; minder worden; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen

Verwandte Definitionen für "verhuizen":

  1. in een ander huis gaan wonen1
    • onze buren verhuizen naar Haarlem1
  2. zijn spullen overbrengen naar een andere woning1
    • welk bedrijf heeft jullie verhuisd?1

Wiktionary Übersetzungen für verhuizen:

verhuizen
verb
  1. van woonplaats veranderen
  2. de inboedel van een ander overbrengen

Cross Translation:
FromToVia
verhuizen mudar move — to change residence