Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitdelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitdelen (Niederländisch) ins Spanisch

uitdelen:

uitdelen Verb (deel uit, deelt uit, deelde uit, deelden uit, uitgedeeld)

  1. uitdelen (ronddelen; verdelen; uitreiken; rondgeven; rondreiken)
  2. uitdelen (trakteren)

Konjugationen für uitdelen:

o.t.t.
  1. deel uit
  2. deelt uit
  3. deelt uit
  4. delen uit
  5. delen uit
  6. delen uit
o.v.t.
  1. deelde uit
  2. deelde uit
  3. deelde uit
  4. deelden uit
  5. deelden uit
  6. deelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedeeld
  2. hebt uitgedeeld
  3. heeft uitgedeeld
  4. hebben uitgedeeld
  5. hebben uitgedeeld
  6. hebben uitgedeeld
v.v.t.
  1. had uitgedeeld
  2. had uitgedeeld
  3. had uitgedeeld
  4. hadden uitgedeeld
  5. hadden uitgedeeld
  6. hadden uitgedeeld
o.t.t.t.
  1. zal uitdelen
  2. zult uitdelen
  3. zal uitdelen
  4. zullen uitdelen
  5. zullen uitdelen
  6. zullen uitdelen
o.v.t.t.
  1. zou uitdelen
  2. zou uitdelen
  3. zou uitdelen
  4. zouden uitdelen
  5. zouden uitdelen
  6. zouden uitdelen
en verder
  1. ben uitgedeeld
  2. bent uitgedeeld
  3. is uitgedeeld
  4. zijn uitgedeeld
  5. zijn uitgedeeld
  6. zijn uitgedeeld
diversen
  1. deel uit!
  2. deelt uit!
  3. uitgedeeld
  4. uitdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitdelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dispersar ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitwaaieren; uitzwermen; verdrijven; verjagen; verspreiden; waaieren; wegdrijven; wegjagen; zich verspreiden
distribuir ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; distribueren; opdelen; opsplitsen; rantsoeneren; ronddelen; splitsen; uitreiken; verdelen; verzenden; zich splitsen
repartir ronddelen; rondgeven; rondreiken; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
- distribueren

Synonyms for "uitdelen":


Verwandte Definitionen für "uitdelen":

  1. iedereen er wat van geven1
    • de directeur deelde de prijzen uit1

Wiktionary Übersetzungen für uitdelen:

uitdelen
verb
  1. meerdere personen ergens op trakteren
  2. een (flinke) klap uitdelen

Cross Translation:
FromToVia
uitdelen repartir; distribuir deal — give out as one’s portion or share
uitdelen exceptuar; distribuir; repartir dispenserexempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
uitdelen distribuir; repartir distribuerrépartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.