Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. opplakken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opplakken (Niederländisch) ins Spanisch

opplakken:

opplakken Verb (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)

  1. opplakken (vastlijmen; vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken)

Konjugationen für opplakken:

o.t.t.
  1. plak op
  2. plakt op
  3. plakt op
  4. plakken op
  5. plakken op
  6. plakken op
o.v.t.
  1. plakte op
  2. plakte op
  3. plakte op
  4. plakten op
  5. plakten op
  6. plakten op
v.t.t.
  1. heb opgeplakt
  2. hebt opgeplakt
  3. heeft opgeplakt
  4. hebben opgeplakt
  5. hebben opgeplakt
  6. hebben opgeplakt
v.v.t.
  1. had opgeplakt
  2. had opgeplakt
  3. had opgeplakt
  4. hadden opgeplakt
  5. hadden opgeplakt
  6. hadden opgeplakt
o.t.t.t.
  1. zal opplakken
  2. zult opplakken
  3. zal opplakken
  4. zullen opplakken
  5. zullen opplakken
  6. zullen opplakken
o.v.t.t.
  1. zou opplakken
  2. zou opplakken
  3. zou opplakken
  4. zouden opplakken
  5. zouden opplakken
  6. zouden opplakken
en verder
  1. is opgeplakt
  2. zijn opgeplakt
diversen
  1. plak op!
  2. plakt op!
  3. opgeplakt
  4. opplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opplakken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enganchar vasthaken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enganchar hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; klemmen; knellen; krammen; met een kram vastmaken; omklemmen; ronselen; vasthaken; vastkoppelen; voorspannen
pegar hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; plakken; raken; rammen; samenplakken; slaan; treffen; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken

Wiktionary Übersetzungen für opplakken:


Cross Translation:
FromToVia
opplakken pegar collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.