Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. indiceren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für indiceren (Niederländisch) ins Spanisch

indiceren:

indiceren Verb (indiceer, indiceert, indiceerde, indiceerden, geïndiceerd)

  1. indiceren (iets aanwijzen; aanduiden; aangeven; wijzen)

Konjugationen für indiceren:

o.t.t.
  1. indiceer
  2. indiceert
  3. indiceert
  4. indiceren
  5. indiceren
  6. indiceren
o.v.t.
  1. indiceerde
  2. indiceerde
  3. indiceerde
  4. indiceerden
  5. indiceerden
  6. indiceerden
v.t.t.
  1. heb geïndiceerd
  2. hebt geïndiceerd
  3. heeft geïndiceerd
  4. hebben geïndiceerd
  5. hebben geïndiceerd
  6. hebben geïndiceerd
v.v.t.
  1. had geïndiceerd
  2. had geïndiceerd
  3. had geïndiceerd
  4. hadden geïndiceerd
  5. hadden geïndiceerd
  6. hadden geïndiceerd
o.t.t.t.
  1. zal indiceren
  2. zult indiceren
  3. zal indiceren
  4. zullen indiceren
  5. zullen indiceren
  6. zullen indiceren
o.v.t.t.
  1. zou indiceren
  2. zou indiceren
  3. zou indiceren
  4. zouden indiceren
  5. zouden indiceren
  6. zouden indiceren
en verder
  1. is geïndiceerd
diversen
  1. indiceer!
  2. indiceert!
  3. geïndiceerd
  4. indicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für indiceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
localizar un sitio para bombardear aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen