Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. chaperonneren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für chaperonneren (Niederländisch) ins Spanisch

chaperonneren:

chaperonneren Verb (chaperonneer, chaperonneert, chaperonneerde, chaperonneerden, gechaperonneerd)

  1. chaperonneren (vergezellen; begeleiden; volgen; )

Konjugationen für chaperonneren:

o.t.t.
  1. chaperonneer
  2. chaperonneert
  3. chaperonneert
  4. chaperonneren
  5. chaperonneren
  6. chaperonneren
o.v.t.
  1. chaperonneerde
  2. chaperonneerde
  3. chaperonneerde
  4. chaperonneerden
  5. chaperonneerden
  6. chaperonneerden
v.t.t.
  1. heb gechaperonneerd
  2. hebt gechaperonneerd
  3. heeft gechaperonneerd
  4. hebben gechaperonneerd
  5. hebben gechaperonneerd
  6. hebben gechaperonneerd
v.v.t.
  1. had gechaperonneerd
  2. had gechaperonneerd
  3. had gechaperonneerd
  4. hadden gechaperonneerd
  5. hadden gechaperonneerd
  6. hadden gechaperonneerd
o.t.t.t.
  1. zal chaperonneren
  2. zult chaperonneren
  3. zal chaperonneren
  4. zullen chaperonneren
  5. zullen chaperonneren
  6. zullen chaperonneren
o.v.t.t.
  1. zou chaperonneren
  2. zou chaperonneren
  3. zou chaperonneren
  4. zouden chaperonneren
  5. zouden chaperonneren
  6. zouden chaperonneren
en verder
  1. ben gechaperonneerd
  2. bent gechaperonneerd
  3. is gechaperonneerd
  4. zijn gechaperonneerd
  5. zijn gechaperonneerd
  6. zijn gechaperonneerd
diversen
  1. chaperonneer!
  2. chaperonneert!
  3. gechaperonneerd
  4. chaperonnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für chaperonneren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
acompañar begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; eindje meerijden; erbij voegen; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meerijden; meevoeren; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; voeren; wegbrengen