Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. bewapenen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bewapenen (Niederländisch) ins Spanisch

bewapenen:

bewapenen Verb (bewapen, bewapent, bewapende, bewapenden, bewapend)

  1. bewapenen (wapenen)
    armar

Konjugationen für bewapenen:

o.t.t.
  1. bewapen
  2. bewapent
  3. bewapent
  4. bewapen
  5. bewapen
  6. bewapen
o.v.t.
  1. bewapende
  2. bewapende
  3. bewapende
  4. bewapenden
  5. bewapenden
  6. bewapenden
v.t.t.
  1. heb bewapend
  2. hebt bewapend
  3. heeft bewapend
  4. hebben bewapend
  5. hebben bewapend
  6. hebben bewapend
v.v.t.
  1. had bewapend
  2. had bewapend
  3. had bewapend
  4. hadden bewapend
  5. hadden bewapend
  6. hadden bewapend
o.t.t.t.
  1. zal bewapenen
  2. zult bewapenen
  3. zal bewapenen
  4. zullen bewapenen
  5. zullen bewapenen
  6. zullen bewapenen
o.v.t.t.
  1. zou bewapenen
  2. zou bewapenen
  3. zou bewapenen
  4. zouden bewapenen
  5. zouden bewapenen
  6. zouden bewapenen
diversen
  1. bewapen!
  2. bewapent!
  3. bewapend
  4. bewapenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bewapenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
armar bewapenen; wapenen aandoen; bepantseren; berokkenen; harnassen; in het leven roepen; maken; muziek componeren; opspannen; scheppen; spannen; veroorzaken

Wiktionary Übersetzungen für bewapenen:

bewapenen
verb
  1. iemand van wapens voorzien
  2. zich bewapenen

Cross Translation:
FromToVia
bewapenen armar arm — to supply with weapons
bewapenen armar armer — Traductions à trier suivant le sens