Niederländisch

Detailübersetzungen für afleveren (Niederländisch) ins Spanisch

afleveren:

Konjugationen für afleveren:

o.t.t.
  1. lever af
  2. levert af
  3. levert af
  4. leveren af
  5. leveren af
  6. leveren af
o.v.t.
  1. leverde af
  2. leverde af
  3. leverde af
  4. leverden af
  5. leverden af
  6. leverden af
v.t.t.
  1. heb afgeleverd
  2. hebt afgeleverd
  3. heeft afgeleverd
  4. hebben afgeleverd
  5. hebben afgeleverd
  6. hebben afgeleverd
v.v.t.
  1. had afgeleverd
  2. had afgeleverd
  3. had afgeleverd
  4. hadden afgeleverd
  5. hadden afgeleverd
  6. hadden afgeleverd
o.t.t.t.
  1. zal afleveren
  2. zult afleveren
  3. zal afleveren
  4. zullen afleveren
  5. zullen afleveren
  6. zullen afleveren
o.v.t.t.
  1. zou afleveren
  2. zou afleveren
  3. zou afleveren
  4. zouden afleveren
  5. zouden afleveren
  6. zouden afleveren
diversen
  1. lever af!
  2. levert af!
  3. afgeleverd
  4. afleverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afleveren [znw.] Nomen

  1. afleveren (aflevering; afgeven)
    el despachar; la distribución; la entrega

Übersetzung Matrix für afleveren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
despachar afgeven; afleveren; aflevering
distribución afgeven; afleveren; aflevering afgifte; arrangement; bestelling; bezorging; distributie; distributiekantoor; geleverde; indeling; leverantie; leveren; levering; opstelling; ordening; overhandiging; rangschikking; schikking; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; uitstrooiing; verspreiding; verstrekking
entrega afgeven; afleveren; aflevering aanbieding; afgifte; aflevering; afstaan; bestelling; bezorging; geleverde; inlegblad; inlegvel; inlevering; leverantie; levering; opgave van de strijd; oplevering; overdracht; overgeven; overhandiging; overlevering; traditie; tussenblad; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitlevering; uitreiking; verstrekking; zending
llevar wegdragen
suministrar leveren
traer langs brengen; meebrengen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
acompañar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aan mengsel toevoegen; begeleiden; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; rondleiden; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
despachar behandelen; beroeren; bewegen; demonteren; herstellen; iets afhandelen; iets verplaatsen; in beweging brengen; in orde brengen; in orde maken; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitklaren; uitsturen; verhuizen; verkassen; verleggen; verzenden; wegsturen; wegzenden
entregar aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren aanbieden; aangeven; aanreiken; afdragen; afgeven; afstaan; bestellen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; strijd opgeven; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
entregar a afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
entregar a domicilio aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
llevar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aan hebben; aanvoeren; beroven van; bevel voeren over; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; ontnemen; te kort doen; terugbezorgen; torsen
mandar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanvoeren; beheersen; belasten; besturen; bevel voeren over; bevelen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overheersen; overmaken; posten; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
repartir aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren arrangeren; bestellen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; toebedelen; toekennen; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
repartir a domicilio aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
suministrar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren binnen gieten; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
traer aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aanslepen; afhalen; afnemen; brengen; langs brengen; meebrengen; meenemen; ophalen; terugbezorgen; toedragen; toevoeren; weghalen; wegnemen
- bezorgen; leveren
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
entrega handoff; levering; vereist resultaat

Synonyms for "afleveren":


Antonyme für "afleveren":


Verwandte Definitionen für "afleveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • de postbode heeft het pakje afgeleverd1

Wiktionary Übersetzungen für afleveren:

afleveren
verb
  1. brengen naar en achterlaten op de plek van bestemming

Cross Translation:
FromToVia
afleveren entregar deliver — bring or transport something to its destination
afleveren abastecer; entregar; proveer; suministrar; surtir fournirpourvoir, approvisionner.
afleveren entregar; suministrar; abandonar; delatar; denunciar; chivar livrer — Traductions à trier suivant le sens