Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitwissen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitwissen (Niederländisch) ins Spanisch

uitwissen:

uitwissen Verb (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)

  1. uitwissen (uitvlakken; wissen; wegvegen; )

Konjugationen für uitwissen:

o.t.t.
  1. wis uit
  2. wist uit
  3. wist uit
  4. wissen uit
  5. wissen uit
  6. wissen uit
o.v.t.
  1. wiste uit
  2. wiste uit
  3. wiste uit
  4. wisten uit
  5. wisten uit
  6. wisten uit
v.t.t.
  1. heb uitgewist
  2. hebt uitgewist
  3. heeft uitgewist
  4. hebben uitgewist
  5. hebben uitgewist
  6. hebben uitgewist
v.v.t.
  1. had uitgewist
  2. had uitgewist
  3. had uitgewist
  4. hadden uitgewist
  5. hadden uitgewist
  6. hadden uitgewist
o.t.t.t.
  1. zal uitwissen
  2. zult uitwissen
  3. zal uitwissen
  4. zullen uitwissen
  5. zullen uitwissen
  6. zullen uitwissen
o.v.t.t.
  1. zou uitwissen
  2. zou uitwissen
  3. zou uitwissen
  4. zouden uitwissen
  5. zouden uitwissen
  6. zouden uitwissen
en verder
  1. ben uitgewist
  2. bent uitgewist
  3. is uitgewist
  4. zijn uitgewist
  5. zijn uitgewist
  6. zijn uitgewist
diversen
  1. wis uit!
  2. wist uit!
  3. uitgewist
  4. uitwissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitwissen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
limpiar afnemen; afstoffen; afwissen; boenen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
barrer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; begeleiden; bezemen; leiden; meevoeren; opvegen; schoonborstelen; schoonvegen; vegen; voeren; wegpinken; wegvegen
borrar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanrekenen; aanwrijven; afschrijven; berispen; beschuldigen; blameren; diskwalificeren; doorstrepen; gispen; iemand schrappen; in elkaar overlopen; laken; nadragen; royeren; tanen; te niet doen; uitroeien; uitschrijven; uitsluiten; verbleken; vervagen; vervloeien; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegvagen; wissen
derribar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitroeien; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vloeren; wegvagen; wippen; zetten
erradicar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; wegvagen
hacer desaparecer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; vagen; wegvagen
limpiar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; afwissen; gladmaken; gladwrijven; kaken; klusje opknappen; klussen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; uitsnijden; vis kaken; zuiveren

Wiktionary Übersetzungen für uitwissen:


Cross Translation:
FromToVia
uitwissen borrar erase — to remove markings or information
uitwissen borrar; remover; arrasar; obliterar; destruir obliterate — to remove completely, leaving no trace; to wipe out; to destroy
uitwissen tachar; borrar strike — to delete
uitwissen borrar effacer — Faire disparaître plus ou moins, parler de la forme, des couleurs de quelque chose.