Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. sputteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sputteren (Niederländisch) ins Spanisch

sputteren:

sputteren Verb (sputter, sputtert, sputterde, sputterden, gesputterd)

  1. sputteren (tegensputteren; protesteren; tegenpruttelen)

Konjugationen für sputteren:

o.t.t.
  1. sputter
  2. sputtert
  3. sputtert
  4. sputteren
  5. sputteren
  6. sputteren
o.v.t.
  1. sputterde
  2. sputterde
  3. sputterde
  4. sputterden
  5. sputterden
  6. sputterden
v.t.t.
  1. heb gesputterd
  2. hebt gesputterd
  3. heeft gesputterd
  4. hebben gesputterd
  5. hebben gesputterd
  6. hebben gesputterd
v.v.t.
  1. had gesputterd
  2. had gesputterd
  3. had gesputterd
  4. hadden gesputterd
  5. hadden gesputterd
  6. hadden gesputterd
o.t.t.t.
  1. zal sputteren
  2. zult sputteren
  3. zal sputteren
  4. zullen sputteren
  5. zullen sputteren
  6. zullen sputteren
o.v.t.t.
  1. zou sputteren
  2. zou sputteren
  3. zou sputteren
  4. zouden sputteren
  5. zouden sputteren
  6. zouden sputteren
en verder
  1. ben gesputterd
  2. bent gesputterd
  3. is gesputterd
  4. zijn gesputterd
  5. zijn gesputterd
  6. zijn gesputterd
diversen
  1. sputter!
  2. sputtert!
  3. gesputterd
  4. sutterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sputteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rezongar protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren knorren; knorrend geluid maken; protesteren; sakkeren; tegenspartelen; tegenstribbelen; verzetten; zemelen

Wiktionary Übersetzungen für sputteren:


Cross Translation:
FromToVia
sputteren refunfuñar; rezongar râler — Faire en respirer un bruit rauque causé par l’embarras des bronches. Il se dit particulièrement des agonisants.