Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. heruitzenden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für heruitzenden (Niederländisch) ins Spanisch

heruitzenden:

heruitzenden Verb (heruitzend, heruitzendt, heruitzond, heruitzonden, heruitgezonden)

  1. heruitzenden

Konjugationen für heruitzenden:

o.t.t.
  1. heruitzend
  2. heruitzendt
  3. heruitzendt
  4. heruitzenden
  5. heruitzenden
  6. heruitzenden
o.v.t.
  1. heruitzond
  2. heruitzond
  3. heruitzond
  4. heruitzonden
  5. heruitzonden
  6. heruitzonden
v.t.t.
  1. heb heruitgezonden
  2. hebt heruitgezonden
  3. heeft heruitgezonden
  4. hebben heruitgezonden
  5. hebben heruitgezonden
  6. hebben heruitgezonden
v.v.t.
  1. had heruitgezonden
  2. had heruitgezonden
  3. had heruitgezonden
  4. hadden heruitgezonden
  5. hadden heruitgezonden
  6. hadden heruitgezonden
o.t.t.t.
  1. zal heruitzenden
  2. zult heruitzenden
  3. zal heruitzenden
  4. zullen heruitzenden
  5. zullen heruitzenden
  6. zullen heruitzenden
o.v.t.t.
  1. zou heruitzenden
  2. zou heruitzenden
  3. zou heruitzenden
  4. zouden heruitzenden
  5. zouden heruitzenden
  6. zouden heruitzenden
en verder
  1. is heruitgezonden
  2. zijn heruitgezonden
diversen
  1. heruitzend!
  2. heruitzendt!
  3. heruitgezonden
  4. heruitzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für heruitzenden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
retransmitir heruitzenden capituleren; omroepen; opgeven; opsturen; overgeven; posten; programma uitzenden; sturen; toezenden; uitleveren; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven

Wiktionary Übersetzungen für heruitzenden:


Cross Translation:
FromToVia
heruitzenden rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar rejeter — Traductions à trier suivant le sens
heruitzenden aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar renvoyerenvoyer de nouveau.
heruitzenden rechazar; rehusar; suspender; devolver; desaprobar; reprobar; repeler; repujar repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
heruitzenden volver; tornar; voltear; devolver; mezclar; invertir retourneraller de nouveau en un lieu.