Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. exporteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für exporteren (Niederländisch) ins Spanisch

exporteren:

exporteren Verb (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)

  1. exporteren (uitvoeren)

Konjugationen für exporteren:

o.t.t.
  1. exporteer
  2. exporteert
  3. exporteert
  4. exporteren
  5. exporteren
  6. exporteren
o.v.t.
  1. exporteerde
  2. exporteerde
  3. exporteerde
  4. exporteerden
  5. exporteerden
  6. exporteerden
v.t.t.
  1. heb geëxporteerd
  2. hebt geëxporteerd
  3. heeft geëxporteerd
  4. hebben geëxporteerd
  5. hebben geëxporteerd
  6. hebben geëxporteerd
v.v.t.
  1. had geëxporteerd
  2. had geëxporteerd
  3. had geëxporteerd
  4. hadden geëxporteerd
  5. hadden geëxporteerd
  6. hadden geëxporteerd
o.t.t.t.
  1. zal exporteren
  2. zult exporteren
  3. zal exporteren
  4. zullen exporteren
  5. zullen exporteren
  6. zullen exporteren
o.v.t.t.
  1. zou exporteren
  2. zou exporteren
  3. zou exporteren
  4. zouden exporteren
  5. zouden exporteren
  6. zouden exporteren
en verder
  1. is geëxporteerd
  2. zijn geëxporteerd
diversen
  1. exporteer!
  2. exporteert!
  3. geëxporteerd
  4. exporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für exporteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
exportar exporteren; uitvoeren

Wiktionary Übersetzungen für exporteren:

exporteren
verb
  1. goederen aan een afnemer in het buitenland verhandelen

Cross Translation:
FromToVia
exporteren exportar export — to sell (goods) to a foreign country