Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. frequenteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für frequenteren (Niederländisch) ins Englisch

frequenteren:

frequenteren Verb (frequenteer, frequenteert, frequenteerde, frequenteerden, gefrequenteerd)

  1. frequenteren
    to frequent
    • frequent Verb (frequents, frequented, frequenting)

Konjugationen für frequenteren:

o.t.t.
  1. frequenteer
  2. frequenteert
  3. frequenteert
  4. frequenteren
  5. frequenteren
  6. frequenteren
o.v.t.
  1. frequenteerde
  2. frequenteerde
  3. frequenteerde
  4. frequenteerden
  5. frequenteerden
  6. frequenteerden
v.t.t.
  1. heb gefrequenteerd
  2. hebt gefrequenteerd
  3. heeft gefrequenteerd
  4. hebben gefrequenteerd
  5. hebben gefrequenteerd
  6. hebben gefrequenteerd
v.v.t.
  1. had gefrequenteerd
  2. had gefrequenteerd
  3. had gefrequenteerd
  4. hadden gefrequenteerd
  5. hadden gefrequenteerd
  6. hadden gefrequenteerd
o.t.t.t.
  1. zal frequenteren
  2. zult frequenteren
  3. zal frequenteren
  4. zullen frequenteren
  5. zullen frequenteren
  6. zullen frequenteren
o.v.t.t.
  1. zou frequenteren
  2. zou frequenteren
  3. zou frequenteren
  4. zouden frequenteren
  5. zouden frequenteren
  6. zouden frequenteren
diversen
  1. frequenteer!
  2. frequenteert!
  3. gefrequenteerd
  4. frequenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für frequenteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frequent frequenteren
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frequent geregeld; herhaald; op vaste tijden; regelmatig; regulier