Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für ageren (Niederländisch) ins Englisch
ageren:
-
ageren (handelen)
Konjugationen für ageren:
o.t.t.
- ageer
- ageert
- ageert
- ageren
- ageren
- ageren
o.v.t.
- ageerde
- ageerde
- ageerde
- ageerden
- ageerden
- ageerden
v.t.t.
- heb geageerd
- hebt geageerd
- heeft geageerd
- hebben geageerd
- hebben geageerd
- hebben geageerd
v.v.t.
- had geageerd
- had geageerd
- had geageerd
- hadden geageerd
- hadden geageerd
- hadden geageerd
o.t.t.t.
- zal ageren
- zult ageren
- zal ageren
- zullen ageren
- zullen ageren
- zullen ageren
o.v.t.t.
- zou ageren
- zou ageren
- zou ageren
- zouden ageren
- zouden ageren
- zouden ageren
diversen
- ageer!
- ageert!
- geageerd
- agerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ageren (handelen)