Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für prent (Niederländisch) ins Englisch
prent:
Übersetzung Matrix für prent:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
image | afbeelden; afbeelding; beeld; portret; prent; scene; tafereel | afbeelding; afgodsbeeld; beeld; beeldhouwwerk; beeltenis; denkbeeld; digitale afbeelding; gedachte; god; idee; imago; kopie; mentale voorstelling; sculptuur; spiegelbeeld |
picture | afbeelden; afbeelding; beeld; portret; prent; scene; tafereel | afbeelding; descriptie; digitale afbeelding; doek; levendige beschrijving; nadere beschrijving; omschrijving; plaatje; rolprent; schilderij; schildering; schilderstuk; speelfilm; tableau; uitbeelding |
portrait | afbeelden; afbeelding; beeld; portret; prent; scene; tafereel | konterfeitsel; staand; staande richting |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
image | visualiseren | |
picture | afschilderen; doen lijken; visualiseren |
Verwandte Wörter für "prent":
prent form of prenten:
-
prenten
Konjugationen für prenten:
o.t.t.
- prent
- prent
- prent
- prenten
- prenten
- prenten
o.v.t.
- prentte
- prentte
- prentte
- prentten
- prentten
- prentten
v.t.t.
- heb geprent
- hebt geprent
- heeft geprent
- hebben geprent
- hebben geprent
- hebben geprent
v.v.t.
- had geprent
- had geprent
- had geprent
- hadden geprent
- hadden geprent
- hadden geprent
o.t.t.t.
- zal prenten
- zult prenten
- zal prenten
- zullen prenten
- zullen prenten
- zullen prenten
o.v.t.t.
- zou prenten
- zou prenten
- zou prenten
- zouden prenten
- zouden prenten
- zouden prenten
diversen
- prent!
- prent!
- geprent
- prentend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für prenten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
impress | inktstempel; stempel; zegel | |
press | drukpers; pers; uitgeverijen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
impress | prenten | bedrukken; beïnvloeden; indrukken; induwen; inprenten; inscherpen; op het hart drukken; opdrukken; overdrukken; raken; treffen |
press | prenten | aandringen; aandrukken; aanhouden; indrukken; induwen; knellen; op iets aandringen; oppersen; strak zitten; vastdrukken |