Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. van elkaar onderscheiden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für van elkaar onderscheiden (Niederländisch) ins Deutsch

van elkaar onderscheiden:

van elkaar onderscheiden Verb (onderscheid van elkaar, onderscheidt van elkaar, onderscheidde van elkaar, onderscheidden van elkaar, van elkaar onderscheiden)

  1. van elkaar onderscheiden (onderscheiden)
    unterscheiden; erkennen; unterschieden; determinieren; bestimmen; auseinanderhalten; abstechen
    • unterscheiden Verb (unterscheide, unterscheidest, unterscheidet, unterschied, unterschiedet, unterschieden)
    • erkennen Verb (erkenne, erkennst, erkennt, erkannte, erkanntet, erkannt)
    • determinieren Verb (determiniere, determinierst, determiniert, determinierte, determiniertet, determiniert)
    • bestimmen Verb (bestimme, bestimmst, bestimmt, bestimmte, bestimmtet, bestimmt)
    • auseinanderhalten Verb (halte auseinander, hältst auseinander, hält auseinander, hielt auseinander, hieltet auseinander, auseinandergehalten)
    • abstechen Verb (steche ab, stichst ab, sticht ab, stach ab, stacht ab, abgestochen)

Konjugationen für van elkaar onderscheiden:

o.t.t.
  1. onderscheid van elkaar
  2. onderscheidt van elkaar
  3. onderscheidt van elkaar
  4. onderscheiden van elkaar
  5. onderscheiden van elkaar
  6. onderscheiden van elkaar
o.v.t.
  1. onderscheidde van elkaar
  2. onderscheidde van elkaar
  3. onderscheidde van elkaar
  4. onderscheidden van elkaar
  5. onderscheidden van elkaar
  6. onderscheidden van elkaar
v.t.t.
  1. heb van elkaar onderscheiden
  2. hebt van elkaar onderscheiden
  3. heeft van elkaar onderscheiden
  4. hebben van elkaar onderscheiden
  5. hebben van elkaar onderscheiden
  6. hebben van elkaar onderscheiden
v.v.t.
  1. had van elkaar onderscheiden
  2. had van elkaar onderscheiden
  3. had van elkaar onderscheiden
  4. hadden van elkaar onderscheiden
  5. hadden van elkaar onderscheiden
  6. hadden van elkaar onderscheiden
o.t.t.t.
  1. zal van elkaar onderscheiden
  2. zult van elkaar onderscheiden
  3. zal van elkaar onderscheiden
  4. zullen van elkaar onderscheiden
  5. zullen van elkaar onderscheiden
  6. zullen van elkaar onderscheiden
o.v.t.t.
  1. zou van elkaar onderscheiden
  2. zou van elkaar onderscheiden
  3. zou van elkaar onderscheiden
  4. zouden van elkaar onderscheiden
  5. zouden van elkaar onderscheiden
  6. zouden van elkaar onderscheiden
en verder
  1. ben van elkaar onderscheiden
  2. bent van elkaar onderscheiden
  3. is van elkaar onderscheiden
  4. zijn van elkaar onderscheiden
  5. zijn van elkaar onderscheiden
  6. zijn van elkaar onderscheiden
diversen
  1. onderscheid van elkaar!
  2. onderscheidt van elkaar!
  3. van elkaar onderscheiden
  4. van elkaar onderscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für van elkaar onderscheiden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abstechen onderscheiden; van elkaar onderscheiden aftekenen; contrasteren; een ereteken geven; onderscheiden
auseinanderhalten onderscheiden; van elkaar onderscheiden een ereteken geven; onderscheid maken; onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
bestimmen onderscheiden; van elkaar onderscheiden adviseren; afkondigen; afwegen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; een ereteken geven; iets aanraden; ingeven; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; ordonneren; overdenken; overwegen; preciseren; raden; suggereren; vaststellen; verordenen; verordineren
determinieren onderscheiden; van elkaar onderscheiden bepalen; bestemmen; determineren; een ereteken geven; onderscheiden; vaststellen
erkennen onderscheiden; van elkaar onderscheiden begrijpen; bemerken; beseffen; bespeuren; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; een ereteken geven; gewaarworden; inzien; merken; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; realiseren; snappen; te zien krijgen; voelen; waarnemen; zien
unterscheiden onderscheiden; van elkaar onderscheiden decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheid maken; onderscheiden; ridderen; uit elkaar houden; uiteenhouden
unterschieden onderscheiden; van elkaar onderscheiden een ereteken geven; onderscheid maken; onderscheiden

Verwandte Übersetzungen für van elkaar onderscheiden