Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. tenderen:
  2. tender:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tenderen (Niederländisch) ins Deutsch

tenderen:

tenderen Verb (tender, tendert, tenderde, tenderden, getenderd)

  1. tenderen
    tendieren
    • tendieren Verb (tendiere, tendierst, tendiert, tendierte, tendiertet, tendiert)

Konjugationen für tenderen:

o.t.t.
  1. tender
  2. tendert
  3. tendert
  4. tenderen
  5. tenderen
  6. tenderen
o.v.t.
  1. tenderde
  2. tenderde
  3. tenderde
  4. tenderden
  5. tenderden
  6. tenderden
v.t.t.
  1. heb getenderd
  2. hebt getenderd
  3. heeft getenderd
  4. hebben getenderd
  5. hebben getenderd
  6. hebben getenderd
v.v.t.
  1. had getenderd
  2. had getenderd
  3. had getenderd
  4. hadden getenderd
  5. hadden getenderd
  6. hadden getenderd
o.t.t.t.
  1. zal tenderen
  2. zult tenderen
  3. zal tenderen
  4. zullen tenderen
  5. zullen tenderen
  6. zullen tenderen
o.v.t.t.
  1. zou tenderen
  2. zou tenderen
  3. zou tenderen
  4. zouden tenderen
  5. zouden tenderen
  6. zouden tenderen
en verder
  1. ben getenderd
  2. bent getenderd
  3. is getenderd
  4. zijn getenderd
  5. zijn getenderd
  6. zijn getenderd
diversen
  1. tender!
  2. tendert!
  3. getenderd
  4. tenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tenderen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tendieren tenderen neigen tot

Verwandte Wörter für "tenderen":


tender:

tender [de ~ (m)] Nomen

  1. de tender (kolenwagen; kolenkar)
    der Kohlenwagen

Übersetzung Matrix für tender:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Kohlenwagen kolenkar; kolenwagen; tender

Verwandte Wörter für "tender":


Verwandte Übersetzungen für tenderen