Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. koekeloeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für koekeloeren (Niederländisch) ins Deutsch

koekeloeren:

koekeloeren Verb (koekeloer, koekeloert, koekeloerde, koekeloerden, gekoekeloerd)

  1. koekeloeren
    gucken; lauern; spähen; ausspähen; spionieren
    • gucken Verb (gucke, guckst, guckt, guckte, gucktet, geguckt)
    • lauern Verb (lauere, lauerst, lauert, lauerte, lauertet, gelauert)
    • spähen Verb (spähe, spähst, späht, spähte, spähtet, gespäht)
    • ausspähen Verb (spähe aus, spähst aus, späht aus, spähte aus, spähtet aus, ausgespäht)
    • spionieren Verb (spioniere, spionierst, spioniert, spionierte, spioniertet, spioniert)

Konjugationen für koekeloeren:

o.t.t.
  1. koekeloer
  2. koekeloert
  3. koekeloert
  4. koekeloeren
  5. koekeloeren
  6. koekeloeren
o.v.t.
  1. koekeloerde
  2. koekeloerde
  3. koekeloerde
  4. koekeloerden
  5. koekeloerden
  6. koekeloerden
v.t.t.
  1. heb gekoekeloerd
  2. hebt gekoekeloerd
  3. heeft gekoekeloerd
  4. hebben gekoekeloerd
  5. hebben gekoekeloerd
  6. hebben gekoekeloerd
v.v.t.
  1. had gekoekeloerd
  2. had gekoekeloerd
  3. had gekoekeloerd
  4. hadden gekoekeloerd
  5. hadden gekoekeloerd
  6. hadden gekoekeloerd
o.t.t.t.
  1. zal koekeloeren
  2. zult koekeloeren
  3. zal koekeloeren
  4. zullen koekeloeren
  5. zullen koekeloeren
  6. zullen koekeloeren
o.v.t.t.
  1. zou koekeloeren
  2. zou koekeloeren
  3. zou koekeloeren
  4. zouden koekeloeren
  5. zouden koekeloeren
  6. zouden koekeloeren
diversen
  1. koekeloer!
  2. koekeloert!
  3. gekoekeloerd
  4. koekeloerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für koekeloeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausspähen koekeloeren oppassen voor gevaar; uitkijken; uitkijken naar; zich verheugen op
gucken koekeloeren aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; gadeslaan; kijken; naar boven kijken; naar boven zien; onderscheiden; ontwaren; op het oog hebben; opkijken; opmerken; opzien; staren; toeschouwen; turen; verrast opkijken; zien
lauern koekeloeren gluren; loeren; stiekem kijken
spionieren koekeloeren bespieden; bespioneren; gluren; neuzen; snuffelen; speuren; spieden; spioneren; stiekem kijken
spähen koekeloeren bespieden; naspeuring doen; oppassen voor gevaar; rechercheren; snuffelen; speuren; speurend kijken; turen; uitkijken; uitkijken naar; verspieden; zich verheugen op