Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bewenen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bewenen (Niederländisch) ins Deutsch

bewenen:

bewenen Verb (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)

  1. bewenen (rouwen; in de rouw zijn)
    trauern; betrauern; beweinen
    • trauern Verb (trauere, trauerst, trauert, trauerte, trauertet, getrauert)
    • betrauern Verb (betrauere, betrauerst, betrauert, betrauerte, betrauertet, betrauert)
    • beweinen Verb (beweine, beweinst, beweint, beweinte, beweintet, beweint)
  2. bewenen
    beweinen
    • beweinen Verb (beweine, beweinst, beweint, beweinte, beweintet, beweint)

Konjugationen für bewenen:

o.t.t.
  1. beween
  2. beweent
  3. beweent
  4. bewenen
  5. bewenen
  6. bewenen
o.v.t.
  1. beweende
  2. beweende
  3. beweende
  4. beweenden
  5. beweenden
  6. beweenden
v.t.t.
  1. heb beweend
  2. hebt beweend
  3. heeft beweend
  4. hebben beweend
  5. hebben beweend
  6. hebben beweend
v.v.t.
  1. had beweend
  2. had beweend
  3. had beweend
  4. hadden beweend
  5. hadden beweend
  6. hadden beweend
o.t.t.t.
  1. zal bewenen
  2. zult bewenen
  3. zal bewenen
  4. zullen bewenen
  5. zullen bewenen
  6. zullen bewenen
o.v.t.t.
  1. zou bewenen
  2. zou bewenen
  3. zou bewenen
  4. zouden bewenen
  5. zouden bewenen
  6. zouden bewenen
diversen
  1. beween!
  2. beweent!
  3. beweend
  4. bewenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bewenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
betrauern bewenen; in de rouw zijn; rouwen beklagen; betreuren; jammer vinden; medelijden hebben; spijten
beweinen bewenen; in de rouw zijn; rouwen beklagen; betreuren; jammer vinden; medelijden hebben; spijten
trauern bewenen; in de rouw zijn; rouwen bedroefd zijn; rouw dragen; rouwklagen; treuren; verdriet hebben