Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bespeuren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bespeuren (Niederländisch) ins Deutsch

bespeuren:

bespeuren Verb (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)

  1. bespeuren (zien; voelen; waarnemen; )
    fühlen; sehen; spüren; beobachten; merken; bemerken; wahrnehmen; erkennen; feststellen; entdecken
    • fühlen Verb (fühle, fühlst, fühlt, fühlte, fühltet, gefühlt)
    • sehen Verb (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • spüren Verb (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)
    • beobachten Verb (beobachte, beobachtest, beobachtet, beobachtete, beobachtetet, beobachtet)
    • merken Verb (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)
    • bemerken Verb (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • wahrnehmen Verb (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • erkennen Verb (erkenne, erkennst, erkennt, erkannte, erkanntet, erkannt)
    • feststellen Verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • entdecken Verb (entdecke, entdeckst, entdeckt, entdeckte, entdecktet, entdeckt)

Konjugationen für bespeuren:

o.t.t.
  1. bespeur
  2. bespeurt
  3. bespeurt
  4. bespeuren
  5. bespeuren
  6. bespeuren
o.v.t.
  1. bespeurde
  2. bespeurde
  3. bespeurde
  4. bespeurden
  5. bespeurden
  6. bespeurden
v.t.t.
  1. heb bespeurd
  2. hebt bespeurd
  3. heeft bespeurd
  4. hebben bespeurd
  5. hebben bespeurd
  6. hebben bespeurd
v.v.t.
  1. had bespeurd
  2. had bespeurd
  3. had bespeurd
  4. hadden bespeurd
  5. hadden bespeurd
  6. hadden bespeurd
o.t.t.t.
  1. zal bespeuren
  2. zult bespeuren
  3. zal bespeuren
  4. zullen bespeuren
  5. zullen bespeuren
  6. zullen bespeuren
o.v.t.t.
  1. zou bespeuren
  2. zou bespeuren
  3. zou bespeuren
  4. zouden bespeuren
  5. zouden bespeuren
  6. zouden bespeuren
diversen
  1. bespeur!
  2. bespeurt!
  3. bespeurd
  4. bespeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bespeuren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bemerken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanmerken; babbelen; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; horen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; merken; notitie nemen van; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; praten; signaleren; snateren; spreken; te zien krijgen; voelen; waarnemen; wauwelen; zien; zwammen
beobachten bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aankijken; bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; opletten; signaleren; speurend kijken; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
entdecken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien bekijken; bloot leggen; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontdekken; ontwaren; opsporen; reveleren; signaleren; vinden; voelen; waarnemen; zien
erkennen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien begrijpen; beseffen; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; een ereteken geven; gewaarworden; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; realiseren; snappen; te zien krijgen; van elkaar onderscheiden
feststellen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien bekijken; beleven; bemerken; bepalen; betogen; checken; constateren; demonstreren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; nagaan; natrekken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
fühlen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; betasten; bevoelen; doorleven; doorstaan; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; verdragen; verduren; verteren; vingeren; voelen; voorvoelen
merken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aankruisen; aanvoelen; beleven; bemerken; ervaren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; ondervinden; opmerken; signaleren; voelen; voorvoelen; waarnemen
sehen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; toekijken; turen; voelen; waarnemen; zien
spüren bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; achter komen; bemerken; gewaarworden; merken; naspeuring doen; onderzoeken; opmerken; rechercheren; signaleren; snuffelen; speuren; voorvoelen; vorsen; waarnemen
wahrnehmen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanvoelen; aanzien; bekijken; beleven; bemerken; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien

Wiktionary Übersetzungen für bespeuren:

bespeuren
verb
  1. met aanzienlijke moeite waarnemen

Cross Translation:
FromToVia
bespeuren merken; bemerken; erblicken; gewahr werden apercevoir — Remarquer une chose qui avait échappé d’abord.